| |
| |
| |
Bernard Shaw in ‘shorts’
Bernard Shaw: Short Stories, Scraps and
Scravings
Het overkomt mij dikwijls, dat ik mensen ontmoet, voor wie Bernard Shaw vrijwel
niets anders is dan een reizende vulkaan van paradoxen. Van tijd tot tijd zien
zij die vulkaan in hun dagblad ergens spuwen, nu eens in Amerika, dan weer in
Rusland; en wat hij uitbraakt, is dan gewoonlijk juist het tegendeel van
datgene, wat zij verwacht hadden. Vandaar, dat de naam Shaw bij hen het visioen
oproept van een schrijver, die het zover heeft gebracht, dat hij zich alle
litteraire poses kan veroorloven en overal wordt opgewacht door journalisten,
die hem gelegenheid verschaffen zich weer eens in zulk een onverwachte pose te
laten bezichtigen.
Inderdaad, het is zeker een unicum, deze krampachtige populariteit van een
auteur, die werkelijk nog wel iets meer in zijn mars heeft dan anecdotes voor
reporters; het is een unicum, dat een schrijver van betekenis zozeer identiek
kan worden met de voorgevel, die het huis verbergt. Verbergt,
dat moet men Shaw tot zijn eer dadelijk nageven. Maar aangezien de voorgevel
toch ook een onderdeel is van de gehele architectuur van het huis, zou men ten
onrechte de Shaw der kwistig rondgestrooide interviews geheel scheiden van de
Shaw, die Candida en Pygmalion kon
schrijven. Het is eenvoudig ondenkbaar, dat b.v. Dostojewski aldus door de
wereld zou reizen en zich zo zou laten ventileren door persmuskieten; deze
voorgevelallures van Bernard Shaw karakteriseren wel degelijk zijn
persoonlijkheid, die uit een zonderlinge mixtuur van Fabiansocialisme, Ibsen,
Darwin en nog enkele andere elementen is gevormd. De democratische gemeenschap
en de neiging tot wereldverbetering hebben zich in deze merkwaardige man gemengd
met een belangrijk aantal sceptische reserves en kwaadaardige stekels; maar -
zoals hij zelf heeft toegegeven in zijn commentaar op zijn biograaf Frank Harris
- de ‘Welt- | |
| |
verbesserungswahn’ is altijd een van zijn geliefkoosde
hobby's gebleven; waaruit men weer mag concluderen, dat hij zelfs als hij voor
de afwisseling dictatoren platonisch bewondert, altijd een onverbeterlijke
democraat blijft en wel tot zijn dood blijven zàl. Wat men is, hangt minder van
de intellectuele gezindheid dan van de gehele persoonlijkheid af; en met hoeveel
scherpte Shaw zich ook steeds geweerd heeft tegen de caricaturen, die uit de
democratie (evenals trouwens uit de aristocratie) zijn voortgekomen, hij was
nooit anders dan de democraat per excellence. Dat is zijn grote charme, want
juist als democraat verstond hij de kunst zich zelf te blijven en zich te
onderscheiden van andere democraten; hij pleitte in vrijwel al zijn
toneelstukken, hij had nooit iets van de ‘l'art pour l'art’-auteur, hij achtte
zich zelfs verheven boven Shakespeare, hij ontworstelde zich nooit geheel aan de
invloed, die de politieke spreekbeurten uit zijn socialistische periode op hem
hadden; en toch werd hij... Shaw, een figuur, een eigenheid, het genie van de
tweede rang, als men wil, maar dan met een speciaal accent vol genegenheid op
het woord ‘genie’. Shaw bewijst door zijn werk, dat het genie zich overal kan
openbaren, dat de ‘tweede rang’ evengoed zijn genialiteit heeft als de eerste
(en misschien ook de derde); want als men Shaw geniaal wil noemen (waartegen,
dunkt mij, niet het geringste bezwaar bestaat), dan is het niet nodig, dat men
daarom zijn duidelijke tweederangs-eigenschappen gaat idealiseren; mèt al zijn
typische banale kanten, mèt zijn voorgrond van gretige geestigheden en zijn
achtergrond van angelsaksisch vertrouwen in ‘Life Force’ of ‘Creative
Evolution’, heeft Shaw iets onnavolgbaars, dat menig stoer auteur van
onaantastbare eersterangs middelmatigheden (ook die bestaan zowaar!) hem
onderhands geweldig zal benijden.
Zijn leven lang was Shaw een polemist, ook waar hij zich schijnbaar buiten de
directe polemiek bewoog; als zodanig is hij wellicht voor de representanten van
het ‘l'art pour l'art’, voor de officiële wijsgeren, voor de cultuurmensen,
kortom, van een zekere deftigheid, al spoedig afgedaan met een zelfde gebaar,
waarmee zij ook Ibsen plegen af te doen. Deze auteurs, zo zegt men, zijn een
tijd lang aan de orde, omdat zij zich be- | |
| |
zig houden met de
problemen van de dag, maar zij zijn dan ook spoedig verouderd en zijn niet te
vergelijken met de auteurs; die ‘voor de eeuwigheid’ geschreven hebben. Niets
heeft men dan ook Shaw meer kwalijk genomen, dan dat hij zich met Shakespeare
dorst vergelijken en zich zelfs boven Shakespeare waagde te plaatsen; een
pamflettist, die een ‘eeuwige auteur’ aanrandde, was toch al te ridicuul! Maar
het komt mij voor, dat de tegenstelling tussen Shaw en Shakespeare zo wel wat al
te gemakkelijk wordt afgedaan. Shaw heeft geen Hamlet geschapen, dat is waar, en
ik ken zelfs geen personage uit zijn omvangrijk oeuvre, dat het ook maar een
ogenblik tegen Hamlet zou kunnen opnemen; maar is het niet bijzonder
onvruchtbaar de quaestie aldus te stellen? Moet men Multatuli gaan verwijten,
dat zijn Havelaar geen Faust is geworden? Van oneindig meer belang lijkt mij,
dat Shaw de mogelijkheden die in hem waren met een meesterschap heeft
gerealiseerd, waaraan alleen een kortzichtige (en doorgaans lichtelijk jaloerse)
critiek de naam ‘goedkoop’ kan geven. En dat de werken van Shaw voor de
zoveelste generatie (laat ons zeggen die van 1980) weinig of geen betekenis meer
zullen hebben, lijkt mij allerminst zo zeker. Er zal veel afvallen, en er zal
met name veel actuele toespeling en shaweske geestigheid afvallen; leest of
speelt men echter de gehele Shakespeare? Zonder ook maar iets
te willen verdoezelen van het diepgaande verschil tussen beide schrijverstypen:
ik zou die laatste bewering toch niet gaarne voor mijn rekening nemen!
Er zijn speciale genoegens op leesgebied, die men zich vooral niet moet
onthouden. Daartoe behoort ook de lectuur van Frank Harris' ‘unauthorised
biography’ van Bernard Shaw, die in 1931, kort na de dood van Harris, verscheen
met een postscriptum van Shaw zelf. Harris is ten onzent misschien meer bekend
door zijn uitmuntende biographie van Oscar Wilde en door het schandaal, dat
destijds zijn voor pornographie uitgemaakte My Life and Loves
veroorzaakt, maar zijn boek over Shaw is zeker niet minder de moeite waard dan
dat over Wilde. Het is geschreven zonder enig ontzag voor de officiële Shaw en
de officiële litteraire traditie, die door de jaren om Shaw is geweven; de stijl
is die van een nieuwsgierige, | |
| |
soms indiscrete vriend, die geen
andere bedoelingen heeft dan ‘achter de waarheid’ te komen, achter de schermen
te kijken; men behoeft niet door overgenomen waarderingen van anderen te waden,
men behoeft zich evenmin door een rijstebrijberg van gewichtige termen en -ismen
heen te eten; de Shaw, waarover Harris handelt, is familiaar nabij en blijft
desondanks (dat pleit voor Harris' intelligentie èn voor de betekenis van Shaw)
onmiskenbaar een figuur.
Wat de lezing van dit boek zo bijzonder aantrekkelijk maakt, is, dat de mens en
schrijver Harris voortdurend verbaasd is over een zo ‘onmogelijk iemand’ als de
mens en schrijver Shaw. Harris, groot bewonderaar van Shakespeare en
vrouwenkenner, is eigenlijk constant polemisch tegen zijn vriend, die het
gewaagd heeft Bunyan boven Shakespeare te verkiezen en zich op het gebied van de
sexe polemisch te gedragen; het is een vriendschappelijke vorm van polemiek,
maar daarom niet minder principieel. In zijn postscriptum reageert Shaw daarop
op een wijze, die geen twijfel overlaat, of hij heeft Harris ‘door’, meer nog
wellicht dan Harris Shaw ‘door’ had; op zijn beurt acht hij Harris weer een
‘impossible man’ en hij omschrijft dat met redenen. Zo wordt het boek als geheel
veel meer dan een gewone biographie van de soort, die tegenwoordig in de mode
is; het wordt een krachtmeting tussen twee persoonlijkheden, die elkaar van zeer
nabij hebben gekend, brieven hebben gewisseld, gesprekken hebben gevoerd... en
elkaar in laatste instantie toch volkomen vreemd zijn gebleven. Het is een
boeiend duel, waarbij men nu eens voor Shaw, dan weer voor Harris partij kiest.
Wil men Shaw leren kennen, dan moet men natuurlijk in de eerste plaats zijn
werken lezen; maar aangezien werken weer veel verbergen, dat aan de ogen van een
vriend niet ontgaat, heeft men in de biographie van Harris een uitmuntende
aanvulling. Al wijst Harris' manier van leven die van Shaw instinctief af, zijn
geest is scherp genoeg om achter de shaweske clownerie motieven te speuren,
waarvan ook Shaw zelf de waarde moet erkennen. Eén van de zeer juiste dingen,
die Harris heeft opgemerkt, is, dat Shaw, hoewel hij over een onuitputtelijke
voorraad geestigheid beschikt, eigenlijk geen gevoel | |
| |
voor humor
heeft. Dit lijkt mij geen toeval; er is te veel systeem in Shaws geestigheid,
omdat hij in wezen een religieus en zelfs paedagogisch man is, een pleiter voor
een ‘goede zaak’, een overtuigde wereldverbeteraar; zijn overvloed van geest is
een reactie-verschijnsel op de in veel opzichten zo kromgetrokken Engelse
samenleving, waartegen Shaw voortdurend in het geweer is geweest, en dit
reactieverschijnsel is hem tenslotte tot een tweede natuur geworden.,
Engeland heeft een eigenaardig effect op zijn onafhankelijkste schrijvers, dat
kan men duidelijk constateren zowel aan Shaw als aan D.H. Lawrence; van de
weeromstuit trekken zij zelf naar de andere kant krom, zij krijgen een hobby of
een tic, die tegen de conventionele Engelse hobby's en tics ingaat, Daardoor
herkent men hen op het continent toch altijd weer als typische Britse
staatsburgers, mèt al hun negativiteit, mèt al hun fel verzet. Shaw, ‘the funny
man in a boarding-house’, zoals iemand hem genoemd heeft, is, van dit standpunt
bekeken en ondanks zijn Iers aangelengd bloed, toch weer een auteur, die nergens
anders dan in Engeland mogelijk zou zijn.
Deze verzameling short stories en ander ‘kleingoed’, geeft in miniatuurdimensies
een overzicht over verschillende tientallen jaren van Shaws litteraire leven.
Men vindt er zijn altijd ietwat gewilde en sterk theoretische
persoonsbeschrijving, zijn bekende satyrische toon, die nu eens precies raak is
en dan weer goedkoop aandoet, men vindt er alles, waaraan zijn tegenstanders,
die meer voor het ‘l'art pour l'art’ zijn, zich terecht of ten onrechte ergeren.
Het merendeel van deze verhalen getuigt van de nuchtere fantasie, waarover Shaw
beschikt; zijn ingrediënten hebben bijna altijd iets onwerkelijks, maar de
nuchterheid van zijn steeds observerend critisch verstand maakt, dat de
onwerkelijkheid der situatie direct gecompenseerd wordt door talrijke satyrieke
elementen. Het eerste verhaal b.v. (Aerial Football: the New
Game) brengt een overreden juffrouw en een bisschop, die zijn nek gebroken
heeft, voor de Hemelpoort, het tweede (The Emperor and the Little
Girl) de Duitse Keizer en een meisje op het slagveld van de
wereldoorlog; in The Miraculous Revenge krijgt de lezer de
geschiedenis van een wonder te horen, maar het is een won- | |
| |
der à la
Shaw; het eigenlijke middelpunt van de novelle is de man, die het wonder
bespionneert, rationaliseert, kortom: tot een detectiveverhaal van het verstand
omwerkt. Zo gaat het in de meeste schetsen, die dit boek vullen; de bizarre
situatie, waarvan een geboren romanticus zou hebben geprofiteerd ten bate van
het gevoel, dient Shaw uitsluitend om zijn polemische driften vrij spel te
laten; hij heeft die situaties nodig, omdat ze scherpe contrasten opleveren, en
de scherpe contrasten leveren hem het beste materiaal voor zijn satyre.
Men moet deze short stories liever niet vergelijken met die van zijn landgenoot
Alduos Huxley, die een erkend meester is op dit terrein. Bij Shaw blijft de
satyre veel meer aan de oppervlakte dan bij Huxley; zijn mensen blijven mager,
omdat zij speelse uitvindingen van een begaafd brochureschrijver zijn, die hen
in dienst neemt voor zijn paradoxale geest.
In deze bundel is voorts nog afgedrukt de reeds eerder afzonderlijk verschenen
grote novelle The Adventures of the Black Girl in her Search for
God (met de aardige houtsneden van John Farleigh). De reacties van deze
‘black girl’ op de verschillende Godsconcepties, die zij, gewapend met haar
‘knobkerry’ tegenkomt op haar expeditie, zijn zo typisch en compleet Shaw, dat
men van tijd tot tijd geneigd is in deze negerin een verjongde, poëtische
schaduw van hemzelf te zien. Ook hier liggen Shaws goede en minder goede
eigenschappen door elkaar heen; zijn grillige, maar altijd verstandelijk
gecontroleerde fantasie brengt de zonderlingste phaenomenen bijeen om het
directe en (volgen Shaw) primitiefspontane inzicht van het zwarte meisje een
tegenwicht aan menselijke cultuurdocumenten te geven. Het zou bij ieder ander
auteur onherstelbaar goedkoop zijn geworden; bij Shaw heeft het altijd nog
charme genoeg om de lezer voortdurend te boeien. Eigenlijk is ook in deze
geschiedenis weer de pamflettist aan het woord, die zich achter een negerin
verschuilt om zijn ideeën te verkodigen; trouwens, Shaw heeft niet kunnen
nalaten er een explicatieve commentaar bij te schrijven, die de avonturen van
zijn heldin nader toelicht.
Tenslotte trouwt het zwarte meisje in de tuin van Voltaire een ‘Irishman’, die
ook in de houtsneden van Farleigh, ver- | |
| |
dacht veel op Shaw zelf
lijkt. Met deze mogelijkheid heeft Frank Harris, die een geheel hoofdstuk aan
Shaws ‘sex-credo’ wijdt, toch nog geen rekening gehouden....
|
|