| |
| |
| |
De wegen
Eentonigheid heerst over de wegen, die aarde en klok ons voorschrijven. Wie kent
niet de afwisselende, vaak bekorende en altijd vermoeiende eentonigheid van de
wegen, die een auto verslindt? Het rustpunt is een einde van verslonden en een
begin van te verslinden wegen; het rustpunt, het hotel, de berghelling, is
altijd doel of start. Zo wordt het reizen een wedloop met afstand en uren, die
voor de onverbeterlijke toerist geen verdere wensen meer overlaat; het
onafgebroken zich meten met de wegen, het zich voortdurend verdiepen,
vervlakken, in de opeenvolging van in gidsen gedrukte, bezienswaardige ofwel te
bewonderen schoonheden betekent voor hem het hoogst-bereikbare aan verrassing.
De eentonigheid is daarin voor hem opgeheven. Burcht na burcht, Ratskeller na
Ratskeller, dancing na dancing worden slachtoffer van deze nooit te verzadigen
begeerte naar nieuwe stadia en nieuwe tijdpasseringen. ... En steeds opnieuw
geven zich de wegen; zij bieden zich aan de voorruit der auto's ter verslinding,
leveren gewillig bergen en dalen, domkerken en ruïnes, zijn nooit vermoeid en
altijd bereid tot schone vergezichten; de kilometerteller schokt vooruit, de
inzittenden verheugen zich over het record en over de verdwijning der
trekschuiten. De goede wegen kronkelen zich onder de wielen, zonder zich
beledigd te tonen; de voorraden perspectief groeien aan, naarmate de wegen zich
verdoen onder het gezamenlijk gewicht van grote, bedaard zittende gezinnen. De
wegen protesteren niet tegen dit rustig-zittend verslinden, of het moest zijn
door dat zachte gif van dof heid, dat de hersenen der consumenten geleidelijk
benevelt, hen doet verlangen (niet heftig, maar onontkoombaar) naar het
rustpunt, het eindpunt, morgen het nieuwe uitgangspunt: hotelkamer, 3 maal
bellen, Friseur und Friseuse. De wegen worden een ogenblik uitgeschakeld; de | |
| |
stroom van vergezichten wordt gestuit door dansvloer en bar, om
morgen opnieuw te beginnen, opnieuw afwisseling te verschaffen, opnieuw te
benevelen.
Deze wegen zijn geasfalteerd, of niet. Zij zijn beschaduwd, of niet. Zij zijn
door Napoleon aangelegd, of niet. Zij kronkelen, of gaan recht op hun doel af.
Zij behoren tot het Rijkswegennet, of zijn stoffig. Tussenvormen,
onduidelijkheden zijn er niet. Handwijzers drijven u van A naar B. Iedere weg
heeft een doel: het doel van de toerist. Iedere weg heeft zijn schoonheden,
wanneer die in de reisgids staan aangegeven; wegen die door grote vlakten lopen,
zijn schoon door hun oneindige panorama's, bergwegen zijn schoon door hun snel
verdwijnende panorama's; zo is er altijd iets anders, altijd iets opmerkelijks
te zien. O, dit afwisselende reizen, langs de kastelen van de Loire, over de
Veluwe, van Frisco naar Yokohama. ...
Deze wegen zijn oud, of zij zijn nieuw. Hier reden reeds voor eeuwen de
bolderende Hessenkarren, maar thans niet meer, goddank. Het behoort tot de
geschiedenis. Dáár had nog nimmer een mens zich gewaagd, voor de macht der
techniek, dynamiet, in de rotsen een toegang schiep. Sommige wegen echter werden
door de Romeinen aangelegd; naar men zegt, opdat zij hun legioenen snel zouden
kunnen verplaatsen. Herinnert u zich, dat ook koning Darius zijn onmetelijk rijk
met postwegen overdekte? En dat koning Montezuma er een voortreffelijk
wegenstelsel op na hield? ... Oud of nieuw, pas geplaveid of met historie
beladen, de goede wegen geven zich aan de grote genietende gezinnen, die hun
vacantie doorbrengen in binnen- en buitenland. Steeds afwisselend, altijd
opnieuw schoon geven, geven zij zich. Dit betekent dan: verrassing. Dit betekent
dan: het wonder. Dit betekent dan: het er eens goed van nemen. Men schudt de
oude Adam af, voor drie weken. Men schroomt niet, zich in plus fours en sportpet
te vertonen, voor drie weken. Dit alles is inhaerent aan de verrassing, aan het
wonder. Dit alles versmelt met de bergen en de dalen. Wij weten het immers: de
natuur is altijd weer nieuw, altijd weer anders. Zij behoort dat te zijn, want
anders zouden wij ons kunnen beklagen bij het reisbureau, dat ons | |
| |
tot in details uitgewerkte plannen voorlegde. En met hetzelfde recht zouden
millioenen mede-toeristen zich met ons kunnen beklagen bij het Allerhoogste
Reisbureau, wanneer de natuur niet altijd nieuw, altijd anders was! Juist dit
eeuwige axioma maakt het mogelijk steeds weer wegen te verslinden, steeds weer
vreugde te scheppen in andere bergen en andere watervallen. ...
Maar voor de ingewijden is de eentonigheid van deze verrassingen, van deze
wonderen, uitzichtlozer dan het triestige binnenpleintje in de regen. Al deze
wegen lopen van A naar B; al deze wegen zijn aangelegd. Dat is de oorzaak van
hun lijdelijke overgave aan de meestbiedende, van hun afwisselende monotonie.
De dwaze toeristen, de ongeschoolde reizigers, zij, die het vreemde opzoeken,
omdat het eigene hun te eigen werd... zij voeren een voortdurende strijd met de
wegen. Zij begeren tussen de wegen door te reizen. Zij scheppen een route, die
Thomas Cook niet kent, de alwetende. Tot
verbazing en ergernis hunner medereizigers verslapen zij het schoonste
bergpanorama, dat altijd weer nieuw en anders is. Ganse middagen brengen zij
werkeloos door in een boulevard-café, dat zich noch door een gevel, noch door
zeldzame dranken onderscheidt. Zij maken zich schuldig aan vergrijpen, die de
vlijtige toerist zeer kwalijk worden genomen. In Parijs vergeten zij de Folies
Bergère en Notre Dame; in Hongkong bezoeken zij een westerse bioscoop. Onder het
reizen zijn zij meermalen korzelig en lusteloos, wanhopend aan hun bevoegdheid
tot avonturen.
Wat geeft hun aanleiding de wegen op te zoeken? Wat drijft hen tot die
dwaaltochten, terwijl zij aan de huizen van de overkant genoeg hebben? Waarom
dwarrelden zij met de anderen van hotel tot hotel? ...
Zij reizen van mogelijkheid tot mogelijkheid. Zij betasten ding na ding, met de
onbepaalde hoop, dat het plotseling wakker zal worden en hen begroeten. Zij
risqueren ontmoeting na ontmoeting - wie becijfert de talrijke ontmoetingen, die
slechts opgeteld worden en haastig vergeten, om de optelsom | |
| |
niet
tot drukkende oneindigheid te verzwaren? -, omdat zij daarvan een herkenning
verwachten. Bergen boven normale hoogte gaan aan hen voorbij, en zij blijven
onberoerd, onverschillig. Alles, wat Baedeker
vermeldt, is voor hen een kans, die in duizend gevallen niet kan worden
uitgebuit. Waarom niet? Vraag het hun, zij weten het niet. Zij weten het niet,
waarom een gang naar de restauratiewagen soms plotseling een belofte kan
betekenen, terwijl grandioze landschappen zonder herinnering langs hen
wegvielen.
Zij vinden niet veel anders, dan zij thuis achterlieten. Soms juist genoeg, om
dankbaar te kunnen zijn voor de tekenen, die ons in onze verlatenheid gegeven
worden.
Vraag hun niet, of zij dankbaar zijn voor de verrassingen der wegen. Die wegen
hebben zij niet gezien. Vaak hebben zij alleen naar het ruisen van de motor
geluisterd en niets meer ervaren dan dit: dat zij niet thuis waren. Dan was deze
ervaring hun reeds voldoende, om de reis te billijken. Vraag hun niet, of zij
niet even goed achter hun bureau konden blijven zitten; want hun antwoord zal
een uitvlucht zijn. ‘Och, misschien wel!’ Staat het aan hen te beoordelen, op
welke plaats de wonderen openbaar worden?
Met reizigers uit beginsel noch met thuisblijvers uit beginsel hebben deze dwaze
reizigers iets gemeen. Kilometers zijn mogelijkheden: anderhalve kilometer, ook
drieduizend kilometers. Van tijd tot tijd is het weldadig de stroom der
mogelijkheden te tarten. Niet altijd. Er komen ogenblikken, dat de verrassing
wenkt op enkele vierkante meters, en dat het onzinnig zou zijn, achter de verre,
voorbijglippende schaduwen te jagen. Afstanden gelden niet op deze doelloze
wegen. Deze wegen worden niet aangelegd en dienen het verkeer niet. Integendeel.
Plotseling ziet de dwaze reiziger zich een weg gewezen... en hij verzuimt het zo
noodzakelijke Louvre. Even plotseling ontglijdt de weg hem... en hij raadpleegt
weer naarstig de plattegrond met tramlijnen. (Dikwijls betekent het wegvallen
van de éne weg een besliste terugkeer tot de andere.) Verkeer, van A naar B, al
dan niet aan banden gelegd door maximumsnelheden: de wegen der dwaze reizigers
kennen het niet, daar A hun even vreemd is als B, daar snelheid hun | |
| |
geen hoger symbool is dan traagheid. Soms schijnt het wonder van de nieuwe
weg op te springen, dan weer neemt het van de zwervende bezit als water van
poreus steen.
Waarom valt de schil van de wereld af? Des nachts zijn de grote verkeerswegen vol
van de krampachtig zoekende lichtbundels der auto's, maar zij onthullen niets
dan afstand na afstand. Zij speuren bij iedere bocht; de bocht schijnt de
verrassing te beloven, de verrassing van het ‘rechte’. Maar het nieuwe rechte
eind komt, en het is niet het nieuwe en niet het rechte. Men raast over de
oppervlakte en wordt slaperig; de schil is ondoordringbaarder dan ooit. Waarom
is het dan de nachtvlinder, stumperig in het licht verdwaald, die de schil doet
afvallen? Kan men de nachtvlinder niet evengoed afwachten, gezeten achter een
verlicht raam, geneigd tot dromen? Neen. Misschien. Ja. Alle antwoorden zijn
uitvluchten. Dit reizen kruist het andere reizen. Deze wegen vangen de andere
wegen op. Te zeggen, dat zij niets met elkaar uitstaande hebben, is onjuist; te
zeggen, dat zij van elkaar onafhankelijk zijn, is onwaar.
Wij kunnen de snelheid vervloeken, omdat zij de wegen opvreet. Wij kunnen haar
ook zegenen, omdat zij de wegen voor ons talrijk maakt. Het hangt alles van de
nachtvlinder af.
Zij, die wij bewonderen, schijnen in hun werk de wegen der dwaze reizigers te
kiezen, wanneer zij de wereld verbeelden. Zijn de feiten, die zij noteren,
belangrijk? Zijn de steden, die zij zien, wonderlijker dan de talloze andere
steden, die zij voorbijgaan?
Antwoord niet. Onderga. Het was op dèze weg, dat wij de nachtvlinder ontmoetten.
1928
|
|