Briefwisseling Menno ter Braak - A. de Vries
A. de Vries
aan
Menno ter Braak
Scheveningen, 4 juli 1937
Schev. 4 Juli 1937.
Zeer Geachte Heer,
Door ongewoon drukke werkzaamheden was ik verhinderd uw brief onmiddellijk te beantwoorden en het ingesloten schrijven terug te sturen, ik hoop evenwel dat u mij dit laten wachten niet euvel zult duiden.
Bij de brief van Hendrik de Vries heb ik me na vluchtig doorlezen bepaald tot het gedeelte, waarin de schrijver het gedicht behandelt. Immers deze brief was wel zeer persoonlijk tot U gericht, en het was een grote blijk van vertrouwen mij het schrijven in z'n geheel toe te sturen.
Na herhaaldelijk doorlezen van bovengenoemd gedeelte, ben ik wel tot de conclusie gekomen, dat niet alleen uw ‘onmenschelijkheid’-hypothese in het werk v/d dichter werd bevestigd, maar tevens de ‘onmenschelijkheid’ in zijn wezen werd gedemonstreerd. Waaruit ik dit concludeer, kan ik moeilijk definieeren, wellicht is het een zuivere gevoelskwestie; ik vond het een vreemde brief, en hiermede is het vaag maar misschien toch genoegzaam aangeduid.
Aan het slot van dit antwoord moet mij een dankwoord van het hart, aangaande de buitengewoon aangename wijze, waar mede U dit m.i. vruchtbare debat hebt behandeld. Misschien wilt u ook namens mij bij gelegenheid de dichter bedanken voor zijn arbiterschap (zijn adres is mij onbekend). U zou me hiermede zeer verplichten.
Met veel hoogachting
A. de Vries
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum