Menno ter Braak
aan
Het Vaderland/E.A.L. de Lang
[Rotterdam], 8 november 1933
8 Nov. 1933
Den Weled.Geb.Heer E. DE LANG
Directeur HET VADERLAND
Zeer geachte Heer de Lang
In antwoord op Uw schrijven van 8 dezer deel ik U mede, dat ik onder een klein voorbehoud met Uw bevestiging van ons onderhoud accoord ga. Het spijt mij, dat de journalisten-regeling betreffende de verzekeringspremie dit jaar niet op mij van toepassing kan zijn, maar ik kan mij Uw standpunt in dezen indenken; als ik U wel begrepen heb, is dus die regeling ook op mij van toepassing zoodra wij tegen 15 Aug. '34 overeengekomen zijn, dat ik in vasten dienst wordt aangesteld.
Mijn kleine voorbehoud is het volgende. Wij spraken af, dat ik, zoolang ik de volledige betrekking nog niet kon waarnemen, 2/3 van het salaris zou ontvangen. Over den termijn van indiensttreding hebben wij daarbij niet gesproken. Ik ben natuurlijk gaarne bereid, 15 Nov. als officieele datum te aanvaarden, maar zou in verband daarmee er Uw aandacht op willen vestigen, dat ik reeds deze week zeer veel werk voor de courant te verrichten heb; ik heb reeds een artikel voor het Zondagsblad geschreven, en mij dadelijk de geheele ‘erfenis’ aan boeken van den Heer Borel laten zenden, die vrij aanzienlijk blijkt te zijn en die ik zoo spoedig mogelijk wil verwerken. Met het oog op deze werkzaamheden zou ik U willen voorstellen, dat U mij voor de eerste maand, die dus officieel 15 Nov. ingaat, f. 375 in plaats van f. 300 uitkeert, waarmee dan die werkzaamheden tusschen 5 en 15 Nov. verrekend zijn. Ik hoop dat U zulks billijk acht; anders zie ik gaarne eenig tegenvoorstel omtrent de honoreering dezer werkzaamheden van U tegemoet.
De Heer Schilt deelde mij, meen ik, destijds mede, dat de aan betrekking verbonden vacantie een maand omvatte. Misschien wilt U mij dat nog even bevestigen; ik herinner het mij niet precies.
Met genoegen zal ik aan het boekje van van Eeden binnenkort een bespreking wijden. Ik heb het nog niet kunnen lezen, maar ik zal op de passages in quaestie speciaal eens letten. De voorspoedige bekeering destijds leek mij inderdaad ook nog al apocrief.
m.v.gr. en hoogachting
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum