Menno ter Braak
aan
Jean de Sturler
Den Haag, 16 september 1939
Zeer geachte Heer De Sturler
Tot mijn grooten spijt kan ik U ook niets naders meedeelen over het tegenwoordige verblijf van Eddy. Alles wat ik weet is, dat hij 12 Augustus uit Indië moet zijn vertrokken aan boord van het Engelsche vrachtschip Sventor; ik heb echter na het vertrek geen levensteeken meer van hem ontvangen. Bij geruchte vernam ik nu, dat de boot in Alexandrië voor anker moet zijn gegaan in verband met den oorlogstoestand, maar ik kon geen bevestiging van dit bericht krijgen. Hoe lang deze ‘quarantaine’ eventueel zou duren, weet ik dus evenmin.
Ik begrijp, dat U inzake Gille voor een moeilijk probleem wordt gesteld; maar een vader te voorschijn tooveren, die ergens op een boot zit, waarvan de plaats niet bekend is, zal moeilijk gaan! Natuurlijk zal ik Eddy, mocht hij onverwachts in Nederland aankomen, onmiddellijk op de hoogte stellen van Uw brief. Mochten er ev. complicaties zich voordoen omtrent Gille's verblijf in België, dan sta ik geheel te Uwer beschikking om te helpen, als ik kan. In noodgeval zouden wij den jongen maar in Holland moeten zien onder te brengen, maar gemakkelijk zou dat niet zijn, en waarschijnlijk ook niet in zijn eigen belang. Het is een van die precaire situaties, die in ‘groote tijden’ meer voorkomen, maar die daarom niet minder moeilijk zijn.
m.v.gr.,
Uw
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (P.346 P dossier inzake Gille du Perron). Brief. Machineschrift.