Menno ter Braak
aan
W.C. Stolte-Hartog
Rotterdam, 16 oktober 1930
Rotterdam, 16 Oct. '30
Hoe buitengewoon aardig van U om aan eenige prozaïschen lapjes een dergelijke attentie te verbinden! Het was hier bijna Sinterklaas. En ook in het bijzonder hartelijk dank voor Uw brief. Ik beloof U, dat ik, als Johan hier mocht, hem op zoo onopvallend mogelijke manier zal trachten ‘aan te schieten’ over zijn examen. Het zal mij natuurlijk wel moeilijk vallen, om hem af te raden te lezen, maar misschien zijn er nog wel andere mogelijkkheden. In ieder geval zal hij hier van harte welkom zijn; hij kan hier eventueel ook een nacht logeeren.
De flat bevalt ons uitstekend. Het is een in alle opzichten prettig huis; wij hebben precies zooveel met elkaar te maken, als wij zelf willen, en daarvoor leent de indeeling zich ook heel goed. Deze manier van samenwonen is werkelijk zoo gek nog niet; alleen komt er een moeilijkheid, als één van de partijen andere plannen gaat maken. Van mijn kant is dat overigens niet actueel. Ik begin nu pas goed de consequenties van mijn carnavalsbeschouwing in te zien, d.i.: dat ik geen enkele aanspraak kan laten gelden op een bepaald iets of iemand, zoodra aan die aanspraak consequenties van blijvenden, ‘burgerlijken’ aard zijn verbonden. Ik moest dat eerst beleven, om het te kunnen begrijpen. Niet voordat ik het volkomen ernstig geprobeerd had, kon ik de waarheid van mijn eigen theorie aan den lijve ervaren. Ik had altijd nog zoo het idee: och, ik zal op mijn eigen regel toch wel een uitzondering kunnen maken. Maar je ondergraaft nu eenmaal niet de zekerheden van andere burgers, zonder eigen burgerlijkheid mee aan te tasten. Als er voor mij nog van trouwen sprake kan zijn, dan toch alleen met iemand, die precies ditzelfde beleefd heeft en dus ook precies op dezelfde manier de consequentie van de consequentieloosheid wil trekken. Of anders de duitsche dienstbode, waaraan je je juist zooveel gelegen kunt laten liggen, als je zelf wilt, maar dat is ook niets voor mij, geloof ik.
Inmiddels schiet ik goed op met mijn roman, die al 70 bladzijden dik is. Het wordt natuurlijk ook voor een deel mijn eigen ‘weg tot het leven’, maar merkwaardigerwijze wijk ik steeds meer van mijn ervaringen af; ik krijg als maar meer pleizier in het leven van de papieren personen en heb dus mijn omgeving alleen nog maar als aanleiding noodig.
Het ‘Carnaval’ heeft een buitensporig succes bij de critici en, dientengevolge, ook bij het publiek. Er is overigens een stuk over geschreven, dat voor mijn gevoel uitstekend is, nl. van du Perron in ‘Den Gulden Winckel’ van September.
Komt u hier niet eens kijken? De afstand is niet de moeite waard! Misschien kunt U dan ook Truida eens consulteeren over de rheumatiek, U zou dan haar derde patient zijn!
Nogmaals hartelijk dank voor alles, en groeten v.h.t.h., in het bijzonder voor Hannie, als zij Zaterdag thuis komt.
Uw toeg.
Menno
Het spreekt vanzelf dat ik het beste hoop van de toestand van Uw man. Maar dergelijke dingen zullen wel niet in een korte tijd kunnen worden afgehandeld. Blijft hij er zelf opgewekt bij?
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum