Menno ter Braak
aan
Het Rotterdamsch Lyceum
Zutphen, 3 november 1933
Zutphen, 3 Nov. 1933
Zeer geachte Heer Schrijver
Nog zeer onverwacht bereikte mij eergisteren het bericht, dat de betrekking van redacteur aan Het Vaderland mij thans wordt aangeboden. Ik heb daarop gisteren een bezoek aan den hoofdredacteur gebracht en ben met hem overeengekomen, dat wij de definitieve benoeming tot Maandag a.s. zullen opschorten. Dit geschiedde op mijn verzoek, daar ik, zooals ik U mondeling reeds heb meegedeeld, er niet zeker van ben, dat de betrekking mij in alle opzichten zal bevallen, ook al gezien de eenigszins pijnlijke voorgeschiedenis der benoeming; terwijl daar tegenover staat, dat ik een buitengewoon aangename betrekking in den steek moet laten, hetgeen mij - ik behoef het U wel nauwelijks te verzekeren - zeer aan het hart gaat. Voorzoover ik zien kan, heeft er aan de samenwerking tusschen U en mij nooit iets ontbroken, terwijl mijn relaties tot de leerlingen altijd van het allerprettigste gehalte waren. Echter: de betreking aan Het Vaderland biedt mij de voordeelen van 1o van een vrijwel onbeperkte vrijheid van dagverdeeling en 2o een zeer goed salaris; ik mag die factoren niet zonder meer over het hoofd zien.
Ik hoop, dat u mij, met bovenstaande feiten voor oogen, niet kwalijk zult nemen, dat ik U door deze een plan voordraag, waaraan m.i. voor de school en voor mij zekere voordeelen zijn verbonden; met den hoofdredacteur van Het Vaderland heb ik hierover in voorloopige trekken van gedachten gewisseld. Ik zou n.l. aan Het Vad. willen voorstellen een tijdelijke benoeming, met dien verstande, dat ik met de nieuwe betrekking de proef neem, en dat ik U uiterlijk 1 Mei 1934 meedeel, of de proef bevallen is en of ik al dan niet blijf. In dat geval zou ik u dan moeten vragen, mijn afwezigheid gedurende het verdere cursusjaar als een soort ‘studieverlof zonder genot van salaris’ te beschouwen; na de beslissing in Mei zou ik dan eventueel bij den aanvang van den nieuwen cursus (1 Sept.) terug kunnen komen. Daarbij zou ik U kunnen aanbieden, de beide examenklassen (G6 en A5), die ik dit jaar lesgeef, tot het eindexamen te blijven opleiden, aangezien de werkverdeeling aan Het Vad. het mij mogelijk zou maken, de op den rooster aangegeven uren daarvoor beschikbaar te houden. Mocht desalarieering voor die uren (in verband met de Rijksregeling) moeilijkheden voor U opleveren, dan verklaar ik mij gaarne bereid, deze lessen waar te nemen tegen iedere vergoeding, die in aanmerking komt: het zou mij in dezen natuurlijk niet om een bijverdienste, maar om de zaak zelve te doen zijn. Deze regeling zou, meen ik, voor U en mij nog dit voordeel hebben, dat U waarschijnlijk voor de rest van het cursusjaar gemakkelijk voor direct een tijdelijke leerkracht zoudt kunnen vinden, zoodat noch U noch ik aan den termijn van drie maanden gebonden zouden zijn; het lijkt mij toch voor U aangenamer, dat de continuïteit des lessen ca. 1 Dec. En niet op 1 Maart onderbroken wordt, terwijl het voor mij van belang zou zijn, de proef aan Het Vad. spoedig te kunnen beginnen.
Boven omschreven plan heeft natuurlijk alleen zin, wanneer ik mij niet vergis in mijn overtuiging, dat ook door U onze samenwerking van bijna 4½ jaar werd gewaardeerd; op grond van die overtuiging trouwens heb ik de vrijheid genomen, mijn definitieve beslissing aan te houden. Wellicht kunt U met mij a.s. Maandag ca. half elf (ik heb dan twee uur vrij) de zaak bespreken? Ik heb mijn bespreking aan Het Vad. op half vijf n.m. gesteld.
met de meeste hoogachting en v.gr.
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum