Elisabeth de Roos
aan
Menno ter Braak
Tjitjoeroeg, 29 juni 1937
Tjitjoeroeg, 29-VI-'37
Beste Menno,
Eddy zit met een Javaan over een tekst te ploeteren van een jav. Ruusbroec; de Javaan draagt zijn breukband over zijn sarong heen, hetgeen hem een zeer slechte reputatie bezorgt, ondanks zijn geleerdheid, bij zijn westersche collega's. Ik antwoord nu vast op je brief, die ook mij aangaat, en constateer van te voren dat de ‘booze’ woorden niet kwaadaardig bedoeld zijn; dan kan ik precieser zeggen waar het op aankomt. 1) Ja, Bep hééft aan Schilt geschreven, koel maar beleefd overigens, en dat dat gebeurd is, is geheel jouw schuld. Wat heeft je in godsnaam bezield om ons het feit dat je er niet met Schilt over durfde te spreken, te verzwijgen; is dat de goedbedoelde voogdij niet wat ver gedreven, en heeft het niet iets van de onbewuste achterbakschheid die bijna alle handelingen-‘om-bestwil’ aankleeft? Ik zie mijn ongelijk in deze zaak (het initiatief is geheel van mij geweest) op geen enkel punt. Je kunt moeilijk ontkennen dat ik medewerker van het V. niet alleen geweest ben maar nog ben, of was, op dat moment, want er was net een artikel geplaatst (ik had dat vanuit Holland gehoord), waarvan ik overigens nooit een bewijsnummer ontvangen heb. Had ik dat bewijsnummer wèl gehad, dan was misschien die heele kaartengeschiedenis overbodig geweest. Nu was mij die reductie allang op mijn eerste schriftelijke verzoek toegezegd op mijn mededeeling dat wij medewerkers waren aan verschillende periodieken, waaronder Het V. Een bewijs van medewerkerschap van Jan is precies even goed voor ons, maar aangezien wij tenslotte die reisbrieven vooral voor het V. dachten te schrijven, vroegen wij het eerst aan jou. Had jij toen dadelijk ‘verklapt’ wat je ons nu ineens met een spontaan besluit even ‘precies komt verklappen’ zooals je het noemt, dan hadden wij onze reductie toch gekregen en was er niets gebeurd. Maar nu jij eenvoudig niet
antwoordde, dachten wij die kaarten automatisch onderweg, en ik zei dus toen ik mijn SS kaarten afhaalde: ‘zal ik nu die bewijzen nog opsturen, ze komen blijkbaar per zeepost.’ En ze zeiden ‘och ja, voor onze administratie is het wel prettig’. Dus nu sla ik door jouw ‘diplomatie’ een volkomen overbodig figuur. Over Eddy's medewerkerschap kon m.i. ook weinig twijfel bestaan, niet alleen om zijn stuk over Lebak, maar ook omdat er nog andere copie van hem lag. Het is dunkt mij bij schrijvers die geen onbekenden anonymen zijn, gebruik om copie die niet geplaatst wordt terug te zenden, maar aangezien hij, alweer door jou, geen enkele mededeeling over weigering ontving tot voor 10 dagen, kon hij veilig denken dat het alleen op plaatsruimte wachtte. Ook hierin ben je zonderling achterhoudend geweest: ook mijn vraag over honorarium (dat E. niet op mijn oude ‘prijs’ kon gezet worden) heb je doodgezwegen. Je had ons een hoop moeite en tijd en wachten kunnen besparen. Stuur alsjeblieft in elk geval die copie p.o. terug (vliegpost op mijn kosten); ik hoop ze nog te kunnen benutten. Wat nu Schilt betreft, niets is verder van mij dan om moralistische oordeelen over hoofdredacteuren te vellen; alleen het verveelt mij om verder de rol van indesirabele medewerker te spelen. Ik heb Eddy's laatste brief aan jou gelezen en vind die ten opzichte van jou volstrekt niet zoo ultimatum-achtig; wèl geïrriteerd door jouw ons-aan-het-lijntje-houden, wat zich toen door jouw eigen neerslachtige brief weer verklaarde. (Ook hier woedt die Oxford-beweging om zich heen en heeft een hoog-komische mode van confidenties onder lieden-van-maatschappelijk-gewicht gecreëerd.)
Nu Saks. Al windt het me persoonlijk niet op, ook hierin geef ik Eddy volkomen gelijk. Ik beken eerlijk dat ik het anachronisme van de afstand te sterk voel om op zooveel mijl afstand met de dagelijksche gestie van een tijdschrift te kunnen ‘meeleven’, maar Eddy kan dat wel, en het is zelfs een van de capaciteiten die maken dat hij zoo stimuleerend werkt op de meeste menschen. Intusschen is zijn tweede brief aan Jan zoo duidelijk mogelijk. Maar ik als lezer ben het met hem eens dat het stuk van Saks, dat de indruk maakt de ‘jubileumbijdrage’ van Gr. N. over M. te zijn (want niets kondigt aan dat er ook nog artikelen van jou en Eddy komen) - van G.N. een neutraal tijdschrift à la De Gids maakt, zonder overtuiging, en in welks redactie nog wel geen A. van Duinkerken zit maar toch zonder bezwaar komen kan. De belofte aan Coenen geldt, en desnoods ook het standpunt: waarom zou Saks zijn woordje niet mogen doen? (Al vind ik, lezeres, een stuk van die bekrompenheid ook litterair minderwaardig) - maar waarom dan niet eerst een stuk van jou of E., en daarna Saks met een repliek van een van jullie? Het al-of-niet-meer-medewerken van E. is een practische uiting van een zich niet meer saamhoorig voelen dat ik heel goed begrijpen kan (zie boven: Gids), en ook niet ultimatumachtig vind.
Nu, jullie gaan zeker binnenkort met vacantie; veel plezier en speciaal hartelijke groeten aan Ant,
Bep.
Origineel: particuliere collectie