E. du Perron en E. du Perron-de Roos
aan
Menno ter Braak
Gistoux, 11 juni 1932
Gistoux, Zaterdagavond.
Beste Menno,
Je brief en je briefkaart kwamen hier tegelijk. Ik antwoord nu wat haastig op je brief, maar, zonder scherp te willen zijn, doe ik het zoo precies mogelijk.
Ten eerste dan: ik vind het uitstekend, dat je me geschreven hebt zonder je gevoelens te verzwijgen. Maar dit eenmaal gezegd, begrijp ik van die gevoelens zelf niet veel. Een minderwaardigheidscomplex is best; ik zal er, behalve dit eene, nog wel 3 of 4 andere hebben, wil ik hopen, of ik zou geheel uit de mode zijn!
Maar een ‘eerlijk affect’ rijmt slecht met een ‘unfaire handeling’ (i.c. brief). Daarom, ter verklaring, dit: Ik wist niet dat Bouws die ‘meneer’ was, omdat ik voor de spoed die proeven gezonden had in een enveloppe, die men erbij had gedaan, aan N. & Van D., Rotterdam, en niet, als gewoonlijk, via Bouws. Ik kon een beetje veronderstellen dat hij er toch achter zat, maar het had even goed de een of andere chef-corrector kunnen zijn. Ik had behoefte die brief zóó te schrijven, en hij was op dat moment zóó naar Bouws in hoogsteigen persoon gegaan, wanneer ik zeker was geweest dat hij de ‘meneer’ was. Ik was pisnijdig over die misselijke rotbehandeling, en ben het eigenlijk nog; zijn dit kleinigheden? mogelijk, maar rot en misselijk blijf ik het vinden, het praatje over de haast pakt nog altijd niet, en ik betreur niets van mijn schrijven aan Bouws. Als hij mij hier zelf over schrijft, inpl. van achter jou te gaan staan, zal ik mij hierover nog verder, en duidelijk, met hemzelf verstaan.
Dat je dus razend was op mij: jij, die hier zoo weinig mee te maken had, begrijp ik dus gewoon niet. Je zoekt te veel van wantrouwen, etc. in mijn reacties. Er is één ding dat ik verdomd vervelend vind, maar meer ook niet, in ons ‘team’: dat principe
van contrôle; niet van kritiek. Dàt zal dan mijn minderw. complex zijn, maar het heeft niets te maken met die misselijkheid van mij te tracteeren op een halfverbeterde tekst. Het Forum-nr. is voor mij bedorven, zooals ik Bouws schreef; daarmee uit. Een volgend maal prefereer ik mijn extra-correctie te betalen, dan nogmaals voor déze ‘kleinigheden’ te worden gezet, waar ik niet tegen kan.
Die 3 puntjes waren inderdaad wèl een kleinigheid; maar daarover had ik al eens met Bouws gesproken en ik had er dan 3 gezet. (En ik bedank voor die 4e van zetter of corrector of Bouws, die niet door mij gezet werd!)
Waarom dat vers tegen Vic (is het nu opeens zoo pertinent tegen Vic, inplaats van door zijn houding ‘geïnspireerd’?) niet opnemen? Ik ben erg gesteld op welopname ervan. Ik beschouw je niet als ‘tolerant’, maar als ‘beschermer’ van menschen die zich zelf toch ook nog kunnen verdedigen, en een beetje noodeloos. Als ik Vic ooit persoonlijk bedoel, zal ik dat erbij vermelden, maar hij was hier alleen maar ‘gangmaker’, ik heb nu aan minstens 5, 6 anderen erbij gedacht. Wat ik jou persoonlijk schrijf, valt buiten de logica van dat poëem, dat zich tenslotte vrij algemeen tegen de Kring-leer keert. Ik heb ook vriendschap voor Vic, en in dit geval zou ik zeggen: daarom juist! (Dit laatste verklaart je misschien alles?)
Terwijl ik dit schrijf is Bep bezig aan een briefje aan jou, waarin deze kwestie wschl. ook wordt ‘behandeld’, want zij las na mij je brief. Beschouw onze reacties dan alsjeblieft als buiten de ‘tweeëenheid der echtelieden’ liggend, die je in een vorigen brief zeide maar bij uitzondering te willen in acht nemen.
De toestand is belabberd, maar niet alleen door die ziekte, die minder erg is dan het telegram deed verwachten. Hierover later meer.
Schrijf nog hierheen als iets je onduidelijk of onjuist voorkomt in deze verklaring. Met hartelijke groeten steeds je
E.