Menno ter Braak
aan
E. van Moerkerken
Den Haag, 6 december 1938
6 Dec. '38
Zeer geachte heer v. M.
tot mijn spijt kwam ik er nooit toe op uw [vorigen] brief te antwoorden.
Ik ben (dat weet Du Perron ook) een tamelijk slecht correspondent. De zending, Reich heb ik u ook geenszins euvel geduid, want ik heb de boeken gehouden. Maar het komt me voor, dat er in uw epistolaire neigingen tot ‘benadering’ wel iets krampachtigs schuilt. Ik bedoel daarmee niets hatelijks, want u constateert het zelf, dat u van kindsbeen af gepredisponeerd bent tot het ‘aanklampen’ van menschen. Ik erken daartegenover, dat ik, door niet te verschijnen als fotografisch object, aanleiding kon geven tot misverstand. Ik was dat werkelijk van plan, dat verschijnen om te poseeren, en ik ben het nog van plan, maar er kwam steeds iets tusschenbeide.
Laten wij nu afspreken, dat ik bij de eerste gelegenheid, dat ik in A'dam ben, u bericht zend. Dan kunnen wij meteen de onderwerpen van uw laatste brief bespreken; dat lijkt mij vruchtbaarder dan schrijven.
m.v.gr.
uw
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum