T.J.C. Gerritsen
aan
Menno ter Braak
Den Haag, 2 mei 1935
Zeer geachte Heer ter Braak,
Heden ontving ik Uw -wat late- reactie, en antwoord U het volgende:
Er heerst bij U een misverstand. Niet ik ben een vijand van open behandeling van zaken. Daarom zond ik U mijn (geteekend) antwoord op Uw -voor het publiek anonieme- Vrijdagavondschijf. Dit onder opgave van mijn adres en telefoonnummer. Toen U zich niet verwaardigde, dien Zaterdag bij mij te reageeren (van Uw persoon verwachtte ik dat ook niet), heb ik Zaterdagavond laat een briefje aan den Heer Schilt geschreven. Ik heb het echter pas Maandagmorgen 10 uur particulier op ‘Het Vaderland’ doen bezorgen, omdat ik U zoo lang mogelijk tijd wilde laten, U met mij in verbinding te stellen. Ter eventueel beproeving en in verband met enkele aanvullingen in mijn repliek gaf ik den Heer Schilt ook mijn antwoord. Ik wist immers Maandagmorgen half zès nog niet, hoe en wanneer U zou handelen. A qui la faute?! (Ik schrijf dit tevens aan U, ook zonder antwoord te krijgen).
U hebt, inderdaad, zelf een regeling ‘in der minne’ belet. Wat ik den heer Schilt schreef over Uw persoon, is allerminst een geheim (De Heer Schilt, die het U blijkbaar liet lezen, heeft dit ongetwijfeld ook gevoeld). Dat hij het U meedeelde, beschouw ik als een zaak, die hem aangaat. Ik wil 't ook wel zelf doen en zou 't wellicht natuurlijkerwijze gedaan hebben, als U dadelijk met mij in correspondentie was getreden. A qui le faut?!
Verschillende menschen kennen inderdaad mijn meening/werk, die ik niet -evenmin als ik Uw opinies- onder stoelen of banken steek. Maar ik heb nooit verzuimd en zal, ‘Deo volente’, nooit verzuimen, er bij te zeggen, wat ik ook den Heer Schilt schreef, dat ik U niet beschouw als bewust oneerlijk (partijdig), - alleen als gevaarlijk ‘versubjectiveerend’. Ik hoop, dat ik 't mis heb. (Hier bedenk ik, dat ik, door een vergissing [ik vroeg om mijn repliek], mijn Maandagmorgen-briefje aan den Heer Schilt terug kreeg; als U het nog niet geheel kent... voilà!; voor het ‘archief’ krijg ik het gaarne weer. Trouwens, wat mij betreft, mag U kennis nemen van mijn heele correspondentie met den Heer Schilt, ook dus van het, door de m.i. onbillijke plaatsingsweigering, inderdaad geprikkelde taal. Ik kan U geen afschriften aanbieden; ik heb ze niet).
Ik geloof dus niet, dat Uw handelen (schrijven) een verkeerde beïnvloeding ondergaat vanwege Uw karakterGa naar voetnoot**, maar wel door Uw intellect, temperament (zie b.v. Heymans: Einführung in die Ethik, o.a. 't hoofdstuk, ‘Die Beurteilung anderen).
Ten slotte: De weigering van mijn wederwoord vind ik dus principieel onjuist, even principieel onjuist als Uw stukje, dat - op onjuiste gegevens - Heymans belachelijk maakt. Ik kan best tegen een grapje, maar een dergelijke behandeling van Heyman's arbeid verdient m.i. een scherpe afwijzing. U moet toch langzamerhand inzien, dat ook U niet alles ‘ongestraft’ kunt doen. Dat voorts Uw - laat ik zeggen: jeugdige Sagittariaantje ‘pogingen doet’ om vrij te ‘beoordeelen of te hinderen in de uitoefening van mijn functie’ als ‘beroeps-philosoof’ (zie Uw schijf) schijnt - subjectievelijk - niet in U op te komen.
Toch ben ik niet wezenlijk kwaad. Wel denk ik even aan het: ‘On reproche souventant autres le mal qu'on leur a fait’. Ik vergeef het U gaarne, ook zonder dat U excuses maakt.
Steeds bereid, open kaart te spelen,
met vriendelijke groet (permettez?!)
hoog-achtend,
[handtekening]
Van ‘andere zijde’ is mij niets bericht inzake de bespreking van mijn tooneelstuk door ‘een ander’. Ik begrijp en billijk dit niet-antwoorden volkomen.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum