Briefwisseling Menno ter Braak - G.B.M. van Etten-Sjoukes
G.B.M. van Etten-Sjoukes
aan
Menno ter Braak
stoomschip Tambora, 29 december 1927
a/b S.S. Tambora,
den 29sten December '27
Beste Menno,
Nu ik al weer een paar dagen op zee dobber, en het geheel wat gaat wennen, kom ik ook tot mijn correspondentie.
Mijn kaart van vóor Marseille heb je zeker gekregen; ik geloof, dat het in Avignon was, dat ik hem schreef, tóen zat ik nog in de sneeuw en kou en nu een goede week later prijk ik in een zomerjurk in de Rookkamer, die ondanks de noodige open ramen enz al vrij warm is.
Wij hebben gisteren het Suez kanaal verlaten en varen nu in de roode Zee; in de verte kan je nog wat Sinaï's en dergelijke zien, maar dat wordt steeds minder en weldra is er niets meer als lucht en water, wat tot Colombo, waar we de 8ste Januari aankomen, zoo zal blijven; een eigenaardig idee.
't Is trouwens heelemaal iets mals zoo'n boot. In Marseille stap je op het trapje en geef je je over voor drie weken aan de genade van kapitein en stuurman.
Menschen, die ik voor zes dagen geleden nog niet kende, behooren nu tot mijn dagelijksch gezelschap, waar ik het dek mee op en neer draaf, sjoelbak mee speel enz.
De malste menschen zijn er trouwens bij; zonde, dat ik jou en Dick niet eens even kan spreken, dan zouden we even plezier kunnen hebben om al die verhalen; schriftelijk gaan zulke historie's niet! want er behoort een zekere muziek bij om ze allemaal na te doen, wat bij sommigen de moeite waard is.
Vanmorgen aan het ontbijt heb ik genoten: dit was nl. de dag die de heeren gekozen hadden, om gemetamorphoost (!) te voorschijn te komen d.w.z. de Europeesche pakken waren verdwenen en de luchtiger kledij deed zijn entrée. Sommigen hadden drastisch hun witte pakken maar meteen aangedaan wat me een idee gaf, alsof ik op een koksbal was. Anderen voelden meer voor een overgangskostuum en verschenen in beige linnen of witte broek met blauw jasje. Ik zegen de hemel, dat je als meisje gewoone zomerjurken kan nemen en niet in iets buitennissigs behoeft gekoeld te gaan. De dag verdeeling is ook heel anders.
Om te beginnen sta ik al om 7 uur op, dan is het zoo fijn koel; om half acht verschijn ik aan dek: dan is er praktisch gesproken nog niemand; alleen een oude matroos, die het dek dweilt en eenige heeren in meer of minder mooi pyama's, een dik ventje verschijnt bij voorkeur in een hel-oranje badjas met felle beesten erop geschilderd, geen gezicht.
Om half 9 daal ik af om te ontbijten. En om 9 uur zijn de meeste menschen aan het dek. Dan ga je maar vertieren tot circa één uur; ik prefereer wandelen, want dat zitten maakt zoo stijvig. Om één uur: lunch. Ik zit naast een duitsche mevrouw, jong en heel aardig; aan de andere kant zit een eerste officier, een geschikte vent: alleen doet hij bij tijd en wijlen wat smachtend met zijn oogen, in het besef van zijn onweerstaanbaarheid (hij vertelde o.a. dat het zoo moeilijk was ongehouwd te blijven, gezien het vele succes dat je als ‘ongehouwde officier ter zee van 31 jaar’ had.). Maar hij is wel amusant door zijn vele verhalen, die mijns inziens wel met veel fantasie vermengd zijn.
Verder zijn er natuurlijk de noodige Ma's met kinderen. De kinderen kibbelen met elkaar en de Ma's zoodoende ook. Er zijn natuurlijk een aantal clubjes die zich angstvallig van elkaar verwijderd houden; en al die dingen zijn vermakelijk als je er een beetje op let: allerlei amusement dus wel, wat echter wel mag, want de eerste 10 dagen zijn water en lucht het eenige uitzicht.
In Port-Saïd zijn we aan land geweest, midden in de nacht, de heele stad was kalm op, alle winkels en café's open, kooplui en bedelaars in soorten, enfin een uitgeheide bende. Als vrouw alleen zou je je niet kunnen wagen in Port-Saïd, zelfs overdag niet, maar de lui van onze tafel, een vrij behoorlijke combinatie, gingen allemaal samen, en dus heb ik dat ook aanschouwd. 't Is wel de moeite waard: de egyptische politie draafde rond in lange vuile nachtjaponnen met een soort Sinterklaas staf in hun hand, om de bedelaars en kooplui in toom te houden. Daarbij maakten zoowel politie als opgejaagden zich zoo druk, gilden en schreeuwden dat je verging van het lawaai, een waar spectakel
Een van de heeren die hier al voor de 4de maal was, een expert in afdingen, dong naar hartelust voor ons allemaal, zoodat we tenminste het gelukkig gevoel hadden goedkooper uit te zijn, wat natuurlijk niet waar was.
Vanmiddag is er een sjoelbak wedstrijd voor de 5 dames van onze tafel: de prijzen zijn van 6 heeren; wát het is, is een diep geheim: ik vermoed iets heel mals, maar aangezien ik te weinig mikken kan om in aanmerking te komen, ben ik maar niet nieuwsgierig.
En nu nadert het einde van deze brief.
Beste jongen, schrijf je vooral eens terug: ik zou het jammer vinden, als we elkaar heelemaal uit het oog verloren. En ik weet zeker dat jij dat ook niet wil. Hetzelfde geldt voor Dick. Je laat hem deze brief wel lezen, hè? Ik schrijf hem uit Java.
En nu tot de volgende brief!
Het allerbeste met je promotie, schrijf me daar vooral over.
Heel veel hartelijke groeten ook aan Dick,
Je Ine
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum