H. Brugmans
aan
Menno ter Braak
Amsterdam, 7 juli 1928
7 Juli 1928
Zeer Geachte Heer
Naar aanleiding van Uw schrijven kan ik U het volgende berichten. Ik ben in onderhandeling over de vertaling resp. bewerking van een Deensche wereldgeschiedenis in het Nederlandsch. Die onderhandelingen zijn zoover gevorderd, dat reeds vaststaat, dr. F.H. Fischer, bekend als de schrijver van een Nederlandsche beschavings-geschiedenis, zich met de eigenlijke bewerking zal belasten, onder mijn toezicht en dat van nog een anderen hoogleeraar. Het kwam mij voor, dat dr. Fischer voor deze taak zeer goed geschikt is en bovendien over den noodigen vrijen tijd beschikt.
Mocht u ter zijner tijd voor dergelijken arbeid iets voelen, dan wil ik U gaarne in gedachten houden. Maar een dergelijke taak zou, tenminste vooralsnog, niet vereenigbaar zijn met een leeraarschap. Vandaar dat ik allereerst dacht aan ‘Privatgelehrte’ als dr. Fischer en dr. Romein. Mocht onverhoopt een leeraarsbetrekking zich nog wat laten wachten, dan wil ik gaarne ook aan U denken.
Intusschen heb ik gisteren over U en den heer Binnendijk aan dr. Vor der Hake te Baarn geadviseerd. Ik kreeg den indruk, dat het daar tusschen U beiden staat. Wij moeten afwachten.
Ik behoud de aangenaamste herinneringen aan den dag van Uw promotie: voor mij zelf was het een groote voldoening U op zoo eervolle wijze te kunnen promoveeren.
Intusschen m. vr. gr.
Uw dv. H. Brugmans
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum