Briefwisseling Menno ter Braak - J.W.G. (Wim) ter Braak
J.W.G. ter Braak
aan
Menno ter Braak
Amsterdam, 27 april 1931
A'dam 27 IV 31.
Beste Menno,
‘Hampton Court’ is al een dag of tien bij Binnendijk, maar ik heb de vorige week weinig gelegenheid gehad je mijn indrukken erover eens te schrijven; bovendien vond ik het wel prettig die eens wat te laten bezinken, want mijn eerste oordeel over een roman, waar ik geen vooroordeel tegen heb en die niet beneden een zeker peil is, vind ik altijd te gunstig, waarschijnlijk omdat ik mij door bijkomstigheden laat imponeeren.
Maar in die geval blijf ik bij mijn aanvankelijke conclusie, n.l. dat H.C. verrassend goed is. Toen ik destijds in R'dam was, had ik juist het begin gelezen, dat ik wel niet slecht vond, maar eigenlijk ‘Hollandsch’ in de niet volkomen gunstigen zin, alleen geschreven vanuit een meer intelligent standpunt dan hier te lande gewoonlijk het geval is. Ik kon toen ook niet veel anders doen dan het gegeven origineel vinden en verder vallen over kleinigheden als b.v. de ministersnamen.
Maar bij verder lezen is mijn instelling gelukkig anders geworden. Je hebt in de eerste plaats de techniek van het romanschrijven na het begin, waarin je misschien nog bezig bent die te leeren, volkomen te pakken, zoodat ik op de dialoog, op de keuze van de situaties etc. niet veel zou weten aan te merken.
Maar wat minstens even belangrijk is, de figuur van v. Haaften (ook de eerste ‘goede’ naam in het boek!) is sterk genoeg om aanleiding te worden tot psychologische vondsten, die m.i. boven je eigen persoonlijke psychologie uitgaan, waarmee artistiek zoo gewenscht ‘zelfstandigheid’ van de roman gewaarborgd is.
v. Haaften vind ik ook zeker de belangrijkste figuur uit het boek, of liever de best geslaagde, beter dan Andreas, die ik meer als ‘zaakwaarnemer’ van jou in de roman dan als volkomen reële persoonlijkheid, meer als de binnenkant dan als de buitenkant van een mensch zie. Maar hierin ben ik natuurlijk eenigzins gehandicapt doordat ik je ken. De verdere personen heb je m.i. terecht op de achtergrond gehouden; ik ben even voor het eind werkelijk bang geweest, dat Eline nog een woordje zou gaan meespreken, waardoor het boek zeker geleden zou hebben. Maar gelukkig bleek het eind beter, dan ik me had kunnen vorstellen, misschien is het zelfs wel het beste deel van de heele roman; het is de eenige plaats, waar ik Andreas eenigzins ‘van buiten’ kon zien.
Verder maak ik je een compliment over de elegante wijze waarop je de hoeveelheid ‘directe’ erotiek, waar een roman nu eenmaal niet buiten schijnt te kunnen, hebt verwerkt.
Een vraag, die ik niet bevredigend heb kunnen beantwoorden, is deze. Is van Haaften wel heelemaal een ‘einheitliche’ persoonlijkheid, of degenereert hij van een soort übermensch in het begin (niet alleen in de oogen van Andreas!) tot een iet wat goedkoope cynicus op het eind, om zoodoende de ontwikkeling van Andreas' levenshouding mogelijk te maken? Maar mogelijk zoek ik hier spijkers op laag water, om met alle geweld iets aan te willen merken.
In ieder geval beschouw ik H.C. als een oase in de vaderlandsche romanlitteratuur, Vera e.d. hierbij ten volle meegerekend!
Hopelijk spreken wij elkaar binnenkort nog eens.
Groeten aan Truida; excuseer mij bij haar, dat ik haar verjaardag vergat.
Gegroet,
Wim
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum