Vaderlandartikelen 1940
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdEen Portugeesch woord en een Portugeesch gevoel
| |
De ‘saüdade’ en het ras.In het vervolg van zijn artikel laat dr De Jong zien, hoe Teixeira de Pascoaes, de schrijver van ‘Paulus’ en ‘Hieronymus’, de ‘Saüdade’ afleidt uit de eigenschappen van het Lusitaansche ras; men herkent in de weelderige theorie van dezen schrijver onmiddellijk den stijl van zijn beide in het Nederlandsch vertaalde boeken. Ariër en Semiet zijn in den Portugees samengekomen, betoogt Pascoaes, en daarmee Grieksch-Romeinsche en Joodsche beschaving, Parnassus en Calvariënberg, Venus en de Heilige Maagd der Smarten, naturalisme en spiritualisme. Deze elementen zijn in de ‘saüdade’ vertegenwoordigd; de ‘saüdade’ is ‘het goddelijk streven van den Portugees naar God’ en zij bepaalt ‘de wijze, waarop de Lusitaniërs het Eeuwige en Absolute aanschouwen en dit in hun aardse en transcendente Bestemming tot uitdrukking pogen te brengen.’
De ‘saüdade’ is geen museumstuk, maar leeft nog onder de intellectueelen en het volk, zegt dr De Jong; door mondelinge overlevering wordt een oneindig aantal vierregelige versjes (naar den vorm, niét naar den geest vergelijkbaar met de Spaansche ‘coplas’) van geslacht op geslacht overgebracht.
Saüdade, dat geliefde woord,
Dat soms een glimlach geeft....
Nog niemand is gevonden,
Die het verklaren kon!
| |
Monopolie van woorden en gevoelens.De vraag naar de onvertaalbaarheid beantwoordt dr De Jong. aldus: ‘De saüdade is stellig niet het monopolie der Portugezen, het is geen geestelijke portwijn, die in geen ander land geschonken wordt. Wanneer wij trachten in het wezen van dat gevoel door te dringen, dan trillen te veel snaren in ons zelve mee om te kunnen denken, dat dit menselijke ons vreemd zou zijn. Maar het bestaan van het woord saüdade en de ongelofelijke verbreiding, die het in de geestesuitingen der Portugezen, van de laagste tot de hoogste, gevonden heeft, wijzen er toch wel op, dat de frequentie en de intensiteit der saüdade-gevoelens bij de Portugezen groter moeten zijn dan bij andere volkeren. Op deze quantitatieve originaliteit kunnen zij stellig aanspraak maken.’ Men zou het probleem echter algemeener willen stellen door te vragen: bestaan er gevoelens, die het monopolie zijn van één volk? Kan men zich gemonopoliseerde gevoelens voorstellen? Of is zulk een monopolie altijd slechts schijn en zijn onvertaalbare termen niet anders dan een bewijs van de grofheid der taal, die altijd slechts aanduidt, nooit volledig weergeeft? En moet intiem verkeer met een andere volkspsyche dan de eigene op den duur niet leiden tot de ontdekking, dat alle gevoelens, ook de eigene, in hun volle genuanceerdheid onvertaalbaar zijn? Het is immers buitengewoon moeilijk precies in woorden uit te drukken, wat het gevoel van een ander, maar ook wat het eigen gevoel precies vertegenwoordigt. Ik herinner er maar aan, hoeveel moeite het kost de gevoelswereld der z.g. primitieve volken van hun taal over te brengen in ons cultuuridioom; Lévy-Brühl geeft er vermakelijke voorbeelden van, hoe zendelingen, die toch jaren lang het bestaan dier ‘primitieven’ deelden en als voortreffelijke kenners konden gelden van hun zeden en gewoonten, toch nog dupe werden van hun eigen taal, die immers altijd tot iets te gemakkelijke analogieën verleidt; zoodoende schoven zij den inboorlingen gevoelens in de schoenen, die zij strikt genomen niet hadden. | |
Het begrip ‘halfzacht’.Wij meenen, dat onze eigen gevoelens gemakkelijk vertaalbaar zijn, omdat wij er dagelijks gangbare en geruststellende woorden voor gebruiken; iemand ‘is vroom’, ‘koestert liefde’, ‘voelt zich lekker’, ‘blaakt van geestdrift’, ‘heeft het land’, ‘amuseert zich’. Met deze grove schema's stellen wij ons tevreden, omdat wij er in den dagelijkschen omgang mee uit kunnen komen, en wij doen dus, alsof deze woorden onze gevoelens weergeven, terwijl zij ze in werkelijkheid slechts benaderend aanduiden, meer niet. Hoe onvertaalbaar Nederlandsche gevoelens kunnen zijn, kan men merken, als men aan een vreemdeling moet expliceeren, wat de typisch-Hollandsche eigenschap halfzacht beteekent; men stuit dan dadelijk op minstens evenveel tegenspraken als dr De Jong opgeeft voor de ‘saüdade’ der Portugeezen, aangezien het woord in dit geval niet bij machte is alle schakeeringen van het gevoelscomplex uit te drukken. De halfzachtheid is zooiets als ons nationale gevoelscomplex, ons ‘saüdosisme’; welk ‘saüdosisme’ trouwens door Teixeira de Pascoaes omschreven wordt als ‘een soort religieus-getint Idealisme’! Verschillen, maar ook overeenkomsten tusschen een zuidelijk en een noordelijk volk kan men uit een vergelijking tusschen deze twee begrippen afleiden. Met de ‘saüdade’ heeft de halfzachtheid zelfs gemeen, dat zij èn in het volk leeft èn door de schrijvers van dat volk wordt gecultiveerd; alleen minder openlijk erkend dan de ‘saüdade’, maar dat kan samenhangen met een andere onvertaalbare eigenschap van ons volk, dat geen volk van de ‘agora’, maar van de ‘oefening’ is: ‘het achter de mouw hebben’. Wij zouden van de halfzachtheid, deze geestestoestand tusschen zacht en hard, die cultuurhistorisch beschouwd in het aloude volksgebruik eieren koken zijn oorsprong schijnt te vinden, een even nauwkeurige analyse moeten geven als dr De Jong gaf van het Portugeesche begrip, om te kunnen uitmaken, in hoeverre de onvertaalbaarheid der Portugeesche gevoelens van de onvertaalbaarheid der Nederlandsche principieel of gradueel verschilt: psychologie bien ordonnée commence par soi-même. Als de ‘saüdade’ geen gemonopoliseerde portwijn is, zal de halfzachtheid stellig evenmin gemonopoliseerde jenever zijn; maar wel zouden ook de Nederlanders misschien aanspraak kunnen maken op ‘quantitatieve originaliteit’ in dezen, om een term van dr De Jong over te nemen.... M.t.B. |
|