Vaderlandartikelen 1939
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermd‘Koos’... en de heer J.H. Speenhoff
| |
Nederlandsche bohémien.Het proza van Speenhoff over Van Dongen behoort zeker tot de amusantste en minst officieele soort mémoires, die men zich voor kan stellen. Speenhoff is voor alles een bohémien, en dat wel een echte, Nederlandsche bohémien, geen tweehands-editie uit Parijs of Berlijn; hij vertelt bij uitstek bohémien-achtig over zijn mede-bohémien Van Dongen, die tot zijn spijt (men merkt het aan den toon) later den Parijschen kant is opgegaan. Men luistere slechts naar dit fragment over Kees' metamorphose: ‘Maanden verliepen, en op eens was Kees van Dongen naar Parijs gegaan, met zijn slijkmantel, Baskische mutsje, gewasschen ondergoed, palet en penseelen in zijn koffertje en een kaartje voor de derde klasse.
We hoorden toen niet veel meer van hem en dachten dat hij wel kellner of huisschilder zou zijn geworden in dat verre, onbegrijpelijke Parijs. Hij kon natuurlijk ook dood zijn of in de Seine of de Morgue liggen. Of hij nog schilderde en stompte was onbekend. Misschien was hij ook zoo'n type geworden als die gekke Van Gogh. Wie weet?
Deze toestand duurde, tot ik in Parijs zou gaan zingen voor de Hollandsche Club en de gramofoonplaten van Pathé. Het was mij, die voor het eerst Parijs zou zien, als spoorde ik naar een andere planeet, en geen seconde dacht ik aan Van Dongen, die nu ergens in die onbestaanbare stad ronddoolde met zijn slijkmantel en zijn glimlach.
Maar aan den uitgang van het Gare du Nord stond, behalve de secretaris van de Club, ook Kees van Dongen, met zijn glimlach en zijn mantel, alsof hij te drogen hing over het hek van de douane. Ik zwaalde breed met armen en beenen, en mijn vrouw zoende hem zelfs geestdriftig. Kees had een vollen baard gekweekt en zag er nu uit als een vorst uit Burmah, maar zonder diens Oostersche praal. Zijn baard was inderdaad opmerkelijk, en daar ik er ook eentje had doen wortelschieten, in het klein, waren we even verlegen met elkaar’. De rest van het verhaal is eigenlijk nog amusanter, zoozeer zelfs, dat wij Speenhoff van verwantschap met dada zouden willen beschuldigen.... als hij niet zoo'n echte Hollander bleef, met een bijzondere voorkeur voor de ‘genever’.
* * *
In de gevarieerde aflevering treft men verder o.m. nog aan een groot gedicht ‘Thuisreis’ van Garmt Stuiveling, opgedragen aan zijn vader, en bij momenten herinnerende aan de ‘jeugd’-verzen van Dèr Mouw. De poëzie van Achterberg is voor mijn gevoel ondraaglijk. F.W.J. Drion wijdt een oordeelkundige beschouwing aan de ‘Duizend en één Nacht’.
M.t.B. |
|