Vaderlandartikelen 1939
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdHet accentverschil tusschen twee philosophische autoriteiten
| |||
Een meesterlijk portret in tachtig bladzijden.De invloed van Schopenhauer op Mann is een bekend feit. Naast Schopenhauers uitspraak: ‘Der Tod ist der eigentliche inspirierende Genius oder der Musaget der Philosophie.... Schwerlich sogar würde auch ohne den Tod philosophiert werden’, kan men een uitspraak van Mann zelf stellen, die mij destijds zoo trof, dat ik er een motto van maakte voor mijn Carnaval der Burgers: ‘Zum Leben gibt es zwei Wege: Der eine ist der gewöhnliche, direkte und brave. Der andere ist schlimm und führt über den Tod, und das ist der geniale Weg’. Deze woorden zijn vol van Schopenhauer, wiens philosophie in laatste instantie een verlossingsphilosophie is, en als zoodanig zeer verwant aan het Christendom, ondanks haar scherp anti-christelijke kanten. Kunst, muziek, genie, heilige, dood: die begrippen staan bij Schopenhauer alle in het teeken van de verlossing. Hij kan daarom gemakkelijk misbruikt worden door degenen, die den ‘gewöhnlichen, direkten und braven’ weg verkiezen; maar voor Thomas Mann was Schopenhauer nooit een recept, dat hem ontsloeg van de verplichting om zichzelf te worden. Schopenhauer wees hem den weg, maar maakte hem niet tot slaaf.
Het is zeer de moeite waard na te gaan, hoe zich in het werk van Mann naast de invloed van Schopenhauer die van Nietzsche doet gelden, maar dan als ondertoon; die ondertoon is echter van zeer veel belang voor den toon van het geheele oeuvre. Als men zoo voortreffelijk, om niet te zeggen meesterlijk in tachtig bladzijden over Schopenhauer kan schrijven als Mann het hier doet, moet men wel, bij alle gevoel van intieme verwantschap, afstand genomen hebben van Schepenhauers waarheidspretentie; en dezen afstand verkreeg Mann zonder eenigen twijfel door Nietzsche. Het polemische karakter van Nietzsches philosophie lag hem allerminst en aan het aggressieve optreden van Nietzsche heeft hij nooit waardeering kunnen schenken; neen, Mann trachtte eigenlijk altijd in Nietzsche terug te vinden datgene wat hem in Schopenhauer het dierbaarst was, d.w.z. datgene, wat bij hemzelf en den twintigste-eeuwschen lezer een verzoening zou kunnen bewerkstelligen tusschen Schopenhauer en zijn afvalligen discipel...... die toch door zijn essay Schopenhauer als Erzieher duidelijk genoeg toonde wat hij aan zijn geestelijken voorvader te danken had. Zoo tracht Mann ook in dit boekje de breuk tusschen Nietzsche en Schopenhauer te ‘verzachten’ en Nietzsche te teekenen als iemand, die eigenlijk veel weg had in de practijk van wat Schopenhauer in theorie als het ideaal van askese en heiligheid stelde: ‘Schüler des Philosophen Schopenhauer von Hause aus und erst recht, als er es nicht mehr sein wollte.’1)
Ook voor Thomas Mann is Schopenhauer een ‘opvoeder’ geweest, terwijl Nietzsche hem meer als een toegift in den schoot werd geworpen. Als geboren kunstenaar en als burger, die de burgerlijke vooroordeelen had leeren doorzien, moest hij èn voor de kunstvereering èn voor het pessimisme van Schopenhauer meer voelen dan voor de ietwat geforceerde overwinning, die Nietzsche op deze soort metaphysica behaalde. Met dat al ziet Mann, blijkens dit essay, zeer goed in, dat het toch een overwinning was, al hebben de nazi's dan ook stevig geprofiteerd van de geforceerde bijgeluiden. Dat is juist een van de voornaamste bekoringen van Manns geschrift: dat het Schopenhauer met al zijn tijdelijke beperktheid en zelfs zijn rentenierstics op een afstand brengt, om hem toch volledig te laten gelden. Hij ziet heel goed, dat Schopenhauer óók een geldteller, ook een reactionnair, ook een ‘Bürger unweigerlich bis ins Geistigste und Persönlichste’ geweest is; maar hij neemt dat op in zijn beschouwing, hij laat het gelden als een moment in Schopenhauers bestaan, omdat deze, als leeraar van de verlossing, tot de maatschappelijke dingen eigenlijk geen echte verhouding had. Zoo werken ook de belachelijkheden van den grooten man in dit portret mee om hem recht te laten wedervaren. Geen spoor van ijver om proselieten te maken voor een nieuwen Schopenhauer-cultus, geen enkele poging om een nieuwe Schopenhauer-mythologie ‘op touw te zetten’, waarmee men dan wellicht weer een Schopenhauer-gemeente zou kunnen opkweeken; maar wel overal de sporen van een groote dankbaarheid jegens den ‘opvoeder’, die den portrettist de verplichting oplegt Schopenhauer voor te dragen als ondanks alle beperktheid modern, ‘zukünftig’, Modern en ‘zukünftig’ juist misschien, omdat bij Schopenhauer de mensch en de humaniteit in het centrum staan. Schopenhauer, ‘Mischung von Voltaire und Jakob Böhme’, moge men thans kunnen zien als den schepper van een mythologie, die geen anderen achtergrond had dan de rechtvaardiging van Schopenhauers eigen behoefte aan verlossing door de begrippen kunst, genie en heiligheid: deze Schopenhauer was nochtans een humanist, die evenveel recht heeft om gehoord te worden als de anti-humanisten, die zich toch niet kunnen onttrekken aan de consequenties van het mensch-zijn. Want zijn humanisme was op zijn minst genomen niet goedkoop, zooals veel, dat men tegenwoordig op de geestelijke markt als wijsheid voorgezet krijgt....
Niet door aan den ‘Wortlaut’ van Schopenhauers leer te kleven, maar door hem in zijn stijl te laten herleven, door hem persoonlijk te ‘ontmoeten’, heeft Thomas Mann zijn leermeester in dit essay het beste gediend. Vorm en inhoud zijn hier zoo volkomen één, dat men zou moeten schoolmeesteren om een overbodigen zin aan te wijzen; de soms wel eens omslachtige stijl van Mann schijnt door het instellen op den stijl van Schopenhauer gevleugeld te zijn geworden. Wie dit boekje uitgelezen heeft voelt zich dankbaar; en van hoeveel boeken kan men dat zeggen? | |||
Een groot denker, die overdreef.Dankbaarheid zou men b.v. moeilijk kunnen voelen jegens dr Antoon Vloemans, die een boek over Nietzsche heeft geschreven. Als het waar is, wat men beweerd heeft, dat een boek volkomen gequalificeerd is door den zin, waarmee het begint (zooals Goethe's Wilhelm Meister door den beginzin: ‘Das Schauspiel dauerte sehr lange’), dan zou het er voor dr Vloemans bedenkelijk uitzien, want hij vangt aldus aan:
‘Onder de figuren van beteekenis op het gebied van de philosophie is de naam van Nietzsche de jongste, die in het graniet van het menschelijk denken en herdenken werd gebeiteld.’
De naam, die gebeiteld werd in het graniet van.... neen, neen, zoo mag men niet over Nietzsche schrijven! En zoo pleegt men helaas toch over Nietzsche te schrijven! Eerlijk gezegd, het boek van dr Vloemans valt na dezen inzet tamelijk mee. Het is een exposé voor leeken, populair gehouden, waarin de voornaamste levens- en denkmomenten van den ‘eenzame van Sils-Maria’ (zoo kunnen wij hem wel noemen in dezen stijl) zijn vervat. Natuurlijk heeft Nietzsche, ‘naast Dostojefski de groote psycholoog van de negentiende eeuw,’ zich ook aan erge ‘overdrijving’ schuldig gemaakt en heeft hij ‘zichzelf overschreeuwd’ (altemaal onnette dingen, waarvoor dr Vloemans zich wel zal hoeden); maar hij is toch een groot denker, en qua talis komt hij in het graniet, of hij wil of niet.
Voorzoover dr Vloemans het denkwerk van Nietzsche naar den ‘Wortlaut’ populariseerend weergeeft, doet hij niets kwaads en misschien zelfs wel veel goeds; de ontwikkelde leek, die zich op de hoogte wil stellen van dit ‘gesternte aan het geestelijk firmament,’ kan bij dezen auteur zeer wel terecht. Maar men moet vooral niet op dr Vloemans' exposé toepassen wat Thomas Mann (zie hierboven) over het voornaamste criterium der waarheid zegt; bij dr Vloemans n.l. valt de waarheid over Nietzsche geheel samen met den ‘Wortlaut,’ en alles wat men bij Nietzsche tusschen de regels door moet lezen, alles wat hem tot een geraffineerd stylist en tot den voornaamsten commentator van zijn eigen ‘waarheden’ stempelt, zal men in deze verhandeling vergeefs zoeken. En is daarmee eigenlijk niet gezegd, dat Nietzsche er in ontbreekt, zooals Schopenhauer volkomen tegenwoordig is in het essay van Thomas Mann? Menno ter Braak.
|
|