Vaderlandartikelen 1939
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdTop Naeff toont zich in ‘Elsevier’ diep ontgoocheldIn ‘De Gids’ van deze maand is al een redactioneele stem opgegaan over de litteraire koffietafel tijdens de Boekenweek, maar daarbij schijnt het niet te zullen blijven. In Elsevier althans komt nu ook Top Naeff met critiek op het door den boekhandel georganiseerde feestje. Geheel overeenkomstig haar positie in onze letterkunde is mevr. Naeff wel gegaan, maar zij is kennelijk niet met pleizier gegaan en heeft het niet kunnen laten zich over een gemankeerd avontuur zachtjes te wreken. Is het dan niet beter, om in het geheel niet te gaan? Men kan toch van tevoren wel weten, dunkt mij, dat de litteraire koffie wat slap zal zijn, en dat de aanwezigen er erg onwennig tegen elkaar aan zullen hangen. Derhalve: in dubiis abstine.
Overigens is het korzelige nabroodje van Top Naeff wel een aardig staaltje van haar stijl: ‘Ik vond mijn naam, aangeleund tegen een jaffa, en nam terstond de beenen. Niet omdat ik ook maar iets had tegen de mij onbekende dames en heeren, op weg wellicht zich aan mijn litteraire conversatie toe te vertrouwen - niet meer aandacht had ik aan hen kunnen besteden dan aan hengelaars, aarzelend waar den angel in den vischvijver te laten vallen - maar omdat ik verderop een goede kennis uit-het-vak ontdekte, en de litteratuur toch altijd een soort van dieventaal blijft, die wij het gemakkelijkst onder elkaar spreken.
“Dat mag niet”, waarschuwde een collega, welke zich al aangepast had en zich zoo smal mogelijk maakte tusschen zijn buren “de vrijheid die wij in dit land met z'n allen zoo schoon bezingen”.... Meteen werd ik door den sterken arm van een boekhandelaar gegrepen en naar mijn plaats teruggeleid. Intusschen had ik er nu al wat meer van begrepen, en wel dit: alle andere menschen hadden hun plaatsen mogen kiezen, behalve wij, en zij hadden hun keuze gemaakt al naar de naam op het visitekaartje - en vedette - meer of minder tot hun “sprak”. Zoodat zich al aan het aspect van elke tafel liet vaststellen welk litterair genre - de romantiek, de streekroman of de vie romancée momenteel het meest in trek was; bij de mannelijke of bij de vrouwelijke lezers, bij de ouderen of bij de jongeren? Aan mijn tafel zaten, toen ik lichtelijk beschaamd daar terugkeerde, zeven dames-lezeressen. Géén man. Ik beken, dat het mij even teleurstelde. Niet één mannelijke lezer van mijn boeken - zelfs niet van “School-Idyllen” - die naast, of ook maar in mijn buurt begeerde te zitten....
Ik ben daar overheen gekomen, betrekkelijk snel, want ik had, terwijl uit een groote lampetkan verkwikkende bouillon werd geschonken, al mijn aandacht te spannen op de mij toegefluisterde zeven namen; om ze te verstaan, en om ze te onthouden. Daar zaten we dan nu. De eerste, die mij toen inviel, was Multatuli.. Maar zóó onaardig behoef je zooiets nu óók weer niet te zeggen. Met dit al bleef het moeilijk, de jure met de gevoelens van een gastvrouw, de facto als gast van mijn dischgenooten, die er allen tot mijn ontsteltenis een gulden voor over hadden gehad, verder te komen dan den alleszins gerechtvaardigden dichterlijken aanhef: “Een lentedag in Maart, vindt u niet?.... haast te warm om met je tweehonderden onder een lage zoldering.... maar na dezen wisselvalligen en guren winter....” Ik haastte mij mijn overbuurvrouw het botervlootje aan te bieden. En nog had ik het gevoel, letterlijk in alles te kort te schieten. Het menu met zijn drie gangen broodjes was gelukkig niet lang en al spoedig traden tot onze verademing de sprekers op. Aan de eeretafel. Daar kon men als letterkundige dichtbij of ver-af zitten, maar volstrekt niet er aan. Een enkele onzer mocht er toen even aan gaan staan, in het vizier van de aldaar opgestelde microfoon’.
Men voelt wel, dat Top Naeff ontgoocheld thuis is gekomen. Zoo is het leven, zal zij hebben gedacht, en gedreven door haar huishoudelijk scepticisme schreef zij deze wrange regelen neer. En nu is het bitter koud geworden om onze litteraire koffietafel.... * * *
De aflevering bevat verder o.m. een artikel van prof. dr Q.J. van Regteren Altena over den schilder Oepts, en een beschouwing over Mandu, het Parijs van het Middeleeuwsche Indië door dr Hermann Goetz, Henri van Booven schrijft over Edgar Poe, Jules Verne en Conan Doyle, H. Buys over den schilder Vordemberge Gildewart. M.t.B. |
|