Vaderlandartikelen 1939
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdOver de besmetting met de ironiebacilIn de herschapen ‘Nieuwe Gids’ (niet te verwarren dus met het voormalige orgaan der Tachtigers) begint Martien Beversluis een ‘chroniek’ der poëzie (niet te verwarren met een gewone kroniek s.v.p.). Bij een chroniek behoort een inleiding, en daarin beklaagt de heer Beversluis zich o.m. over ‘de beginselloosheid der critiek, die, ik herhaal het, in de groote pers nog al te veel wordt uitgebracht door verongelukte auteurs, gearriveerde Jansens, middensoorters. in één woord platgeesten. Indien men het waagt, zoo vervolgt de chroniekschrijver Beversluis, tegen deze critici slechts een woord van protest te laten hooren, zooals Herman de Man dit deed, Maurits Dekker en meerdere wezenlijke artisten, dan worden deze heeren ineens deftig en gereserveerd hautain en nemen het hun tegenstanders hoogst kwalijk dat zij ook eens, minder geraffineerd, maar openlijk hun ergernis en verachting uitspreken.’ Dat is allemaal uitstekend, en dezer dagen ook nog eens zoo juist en fijn gezegd door Jan H. Eekhout (in de Standaard), die met den heer Beversluis voornoemd tot de chronisch verongelijkten behoort. Maar hoe staat het nu met de bevoegdheid van den heer Beversluis zelf? Verderop in zijn chroniek schrijft hij: ‘Het jongste geslacht is ook ten deele nog besmet met de ironie-bacil. Wij verwerkten de gedichten van Greshoff, die van E. du Perron. En nieuweren meldden zich aan - Gerard den Brabander, A.D. van Oosten (Eric van der Steen), Leo Breen, Victor van Vriesland om er slechts enkelen te noemen.’ Aldus de heer Beversluis. Wij noteeren:
En dan neemt de chroniqueur Beversluis zoo'n Van Vriesland kwalijk, dat hij besmet is met de ironie-bacil! En ons chritici verwijt hij dat wij deftig en gereserveerd-hautain tegen hem doen, wanneer hij met luid misbaar en veel armgezwaai zelf het chroniekwezen gaat beoefenen! M.t.B. |
|