Vaderlandartikelen 1938
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermd
Naar aanleiding van de herdenking van de overwinning Dingaan
| |
Karakteristiek van den Afrikaner.De literatuur is in deze aflevering overigens veel minder goed vertegenwoordigd dan de historie. De drie bijdragen van Uys Krige (poëzie, drama en proza) doen niet extra belangrijk aan; men had gaarne wat meer variatie gezien, op dit terrein. Een karakteristiek van de hedendaagsche Afrikaansche letterkunde had m.i. niet mogen ontbreken. Wel vindt men hier een karakteristiek van ‘den’ Afrikaner, door dr W.J. Leyds, die eenige aardige opmerkingen bevat. Eén trek is, volgens Leyds, allen Afrikaners van Hollandsche afkomst gemeen: zij zijn niet tobberig, maar zij zijn wel oppervlakkig. Zij zijn goedgemanierd, beleefd, hupsch, charmant, niet haatdragend; de vrouwen zijn van nature bekoorlijk en bovendien modieus. Zij zijn vergeetachtig, en zij zijn ook over het paard getild. Daarvan geeft de schrijver een concreet voorbeeld in het bekende ‘Volkslied’: ‘Wanneer men denkt aan het over 't paard tillen, komt ons van zelf de verheerlijking van de Transvalers te binnen, die in Catharina van Rees' bedoeling heeft gelegen toen zij het “Volkslied” in vers bracht. Zij brengt ons daarin evenwel een volk voor oogen, zooals het in werkelijkheid volstrekt niet bestond. Toen de Engelsche Hooge-Commissaris Sir Henry Loch den Majuba-berg bezocht en daarbij werd rondgeleid door Generaal Nicolaas Smit, die de Boeren had aangevoerd in het befaamde gevecht waarin de Engelschen de nederlaag hadden geleden, werd hij, Sir Henry, er door getroffen - ik heb het uit zijn eigen mond - hoe eenvoudig en natuurlijk Generaal Smit in zijn uitleg was geweest, heelemaal niet hoovaardig. Maar Catharina van Rees stelt een Transvaler heel anders voor. Na hem in haar Volkslied de vraag in den mond te hebben gelegd, die op haar eigen tong als dichteres van een andere natie paste, “kent gij dat land?” laat zij hem zelf het antwoord geven en zich als het ware hoogmoedig op de borst kloppen met den uitroep “dat volk vol heldenmoed, dat zijn wij!” - Men mag er den Transvalers geen verwijt van maken, dat zij over het aangeboden en moeilijk van de hand te wijzen “Volkslied” nooit recht geestdriftig zijn geweest.’ Dr H.D. van Broekhuizen, de gezant der Unie in Nederland, heeft een korte beschouwing over den Grooten Trek bijgedragen. Dr H.T. Colenbrander behandelt de verhouding ‘Boer en Brit’ onder historisch aspect; S. Posthuma schrijft over Zuid-Afrika's economische ontwikkeling, twee opstellen van jhr. dr P.J. van Winter geven een overzicht resp. van de geschiedenis der Voortrekkers en Trekboeren, en van Vijftig jaar cultuurstrijd aan den Witwatersrand. * * *
Voorts brengt dit nummer een verdediging van het goed recht der wiskunde (naar aanleiding van artikelen in de N.R.C.) door dr E.J. Dijksterhuis en een scherpe ‘in gebreke stelling’ inzake de Jodenvervolgingen van prof. mr B.M. Telders, die onze ‘positief-christelijk geheeten Regeering’ verwijt, dat zij ‘op de Nederlandsche offervaardigheid een zeer negatieven en onchristelijken domper (meende) te moeten zetten.’ Deze beschouwing is voor het Kamerdebat geschreven en het is dus niet zeker in hoeverre de schrijver door de argumenten van de regeering al dan niet overtuigd werd, maar zij behoudt in ieder geval een zuiver menschelijke actualiteit. M.t.B. |
|