Vaderlandartikelen 1938
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermd‘Een centrale instelling, een waarlijk nationale bibliotheek’
| |
De Vereeniging ‘Vrienden der Kon. Bibliotheek’.De gastvrije abt van dit klooster, alias de bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, dr L. Brummel, is zoo vriendelijk geweest mij dezer dagen een en ander van het organisme te laten zien en er mij eenige bijzonderheden over mee te deelen: een boeiende anatomische en physiologische les, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben. Er was een bepaalde aanleiding voor dit onderhoud; want eenige maanden geleden is opgericht een vereeniging Vrienden der Koninklijke Bibliotheek, die zich de vorige week met een circulaire tot de bij het instituut geïnteresseerden heeft gericht om hun steun te vragen voor de vorming van een fonds, waaruit aankoopen voor het bestand der bibliotheek zullen kunnen worden gedaan (secretaris-penningmeester van deze vereeniging is dr Brummel, Van Montfoortlaan 29, alhier, giro 338208). Deze circulaire werd reeds in ons blad afgedrukt. Zij is geen ‘noodkreet’, zooals een mijner collega's ergens geschreven heeft, maar getuigt wel van een ernstig streven om de middelen der bibliotheek te versterken, ten einde aankoopen buiten het gewone en te beperkte budget om (de K.B. is een Rijksinstelling) mogelijk te maken. Aangezien deze bibliotheek b.v. jaarlijks door ± 50.000 personen wordt bezocht en haar in 1923 begonnen Centrale Catalogus reeds een overzicht geeft van ongeveer 40 Nederlandsche bibliotheken, kan men inderdaad zeggen, met de opstellers der circulaire, dat de K.B. geworden is ‘tot een centrale instelling, tot een waarlijk nationale bibliotheek’. | |
Uit de geschiedenis van de K.B.Haar historie ontbeert niet het romantische element. Dr Brummel, die bezig is de laatste hand te leggen aan een werk over de geschiedenis der K.B., heeft mij daarover een en ander meegedeeld. Stadhouder Willem IV kocht in 1747 een aantal kostbare werken uit de oude Oranje-bibliotheek, die in dat jaar ten voordeele van den koning van Pruisen werd verkocht. De verzameling werd ondergebracht in het tegenwoordige Kadaster op het Buitenhof; zij werd onder Willem V uitgebreid, en na diens vlucht naar Engeland in 1795 geïnventariseerd door den boekhandelaar Van Cleef, die onder Lodewijk Napoleon den titel had van ‘libraire du roi’. Onder de Bataafsche Republiek, in 1798, was er reeds een deel van een fondscatalogus gedrukt voor den verkoop, toen de Eerste Kamer besloot de collectie te promoveeren tot Nationale Bibliotheek. Zij verhuisde toen meteen naar het z.g. Nationaal Hotel, de tegenwoordige Tweede Kamer. Als ‘custos’ werd aangesteld de uit Frankrijk naar het leger van prins Frederik gevluchte ‘prêtre refractaire’ Ch. S. Flament, wiens portret thans nog in de bibliotheek is te zien. Een vriendelijk en plooibaar man, naar zijn uiterlijk te oordeelen; hij werkte ook voor de buitenlandsche zaken der Republiek onder het pseudoniem Veldman. Flament, de eerste bibliothecaris, was een typische 18e-eeuwsche literatuurkenner, hetgeen uit zijn aankoopen blijkt. Hij is echter tevens een soort Talleyrand gebleken, want hij wist het klaar te spelen om alle wisselingen van het staatsbestel te overleven: Lodewijk Napoleon, Napoleon, Willem I! De laatste overgang is voor 'n katholiek, gewezen priester en Franschman 'n knap staaltje van diplomatieke acrobatiek! Van Flament is de eerste catalogus der bibliotheek afkomstig (1800), die zeer goed in elkaar zat. Hij werd uit een fonds betaald, dat pas door den financieelen ‘dictator’ Van Hall in 1847 aan de Bibliotheek is onttrokken.... Toen Lodewijk Napoleon het Nationaal Hotel tot paleis bevorderde, verhuisde de bibliotheek aanvankelijk naar.... den zolder. Maar in 1807 werd het Mauritshuis voor haar gehuurd, waar zij tot 1819 is gebleven. Lodewijk Napoleon, die belangstelling had voor veel dingen, waarvoor lang niet alle koningen belangstelling plegen te toonen, had een royale hand ook voor deze boekerij; hij kocht b.v. voor de toenmaals zeer aanzienlijke som van 55.000 gulden de bibliotheek van Joost Romswinckel, die over de 20.000 deelen groot was, d.w.z. grooter was dan de heele Nationale Bibliotheek zelf. Aan deze verzameling dankt de K.B. belangrijke uitgaven op het gebied der vaderlandsche geschiedenis, benevens talrijke Latijnsche en Grieksche edities. Lodewijk Napoleon kocht verder ook het prentenkabinet, later naar Amsterdam overgebracht, voor niet minder dan een ton, en een verzameling incunabelen van mr Visser, die den grondslag vormt voor de huidige incunabelen-verzameling der K.B. Van groote centralisatieplannen (in Amsterdam) is echter niets gekomen. Napoleon deed na de inlijving de bibliotheek cadeau aan ‘notre bonne ville (let wel: ville!) de la Haye.’ Onder zijn bewind werd echter met name het prentenkabinet behoorlijk geplunderd ten behoeve van de Bibliothèque Nationale te Parijs; daarvan getuigen nu nog de stempels in sommige handschriften, die bij de Restauratie teruggegeven zijn. Willem I kreeg bij zijn terugkeer de bibliotheek (met de hertjes in de Koekamp) als geschenk aangeboden. Ook hij heeft haar met vele collecties verrijkt, o.a. betrekking hebbend op de voormalige bezittingen der Nassau's in Duitschland. In 1819 werd de tegenwoordige behuizing betrokken d.w.z. alleen het middenstuk (toen afzonderlijk huis) van de tegenwoordige ruimte, gebouwd door Daniel Marot voor mej. Huguetan. De imposante gevel, die de wandelaar langs het Voorhout thans bewondert, maskeert eigenlijk drie huizen, die thans samen de K.B. vormen. Het oorspronkelijke middelste huis werd in den Franschen tijd door den prefect De Stassart, na de omwenteling tot 1817 door den Souvereinen Vorst en den kroonprins bewoond; nadat het twee jaar leeg had gestaan, nam de Koninklijke Bibliotheek er haar intrek. Tot 1890 woonde de bibliothecaris zelf nog in het gebouw; de opvolger van Flament, Holtrop, hield er zelfs een befaamden salon. In 1908 volgde uitbreiding door bijbouwen in den toenmaligen tuin. En nu, zoo verklaarde dr Brummel mij, is nieuwe uitbreiding aan den overkant van de Kazernestraat al weer dringend noodzakelijk! Bij het vernemen van zulk een perspectief denkt men soms even aan het jaar 2000, 2500, 3000. Zal dan de Koninklijke Bibliotheek een gansche wijk beslaan? Zal de specialisatie haar dwingen het Tournooiveld te verslinden, den Kon. Schouwburg op te vreten, het Staatsspoorstation te annexeeren? Maar Kronos, die zijn eigen kinderen consumeerde, zal, vermoed ik, met het specialisme der Europeesche cultuur wel eerder korte metten maken. Ik voeg er bij: helaas, want het specialistisch waterhoofd heeft toch grooter charmes dan een genummerd eenheidsprofiel. | |
Doolhof achter de schermen.Geleid door dr Brummel heb ik rondgedwaald door den St. Pietersberg van het boekwezen, waar een deskundige gids thuis is als in zijn eigen boekenkast, maar een vreemdeling, die zich gewoonlijk door de hoffelijke beambten laat ‘bedienen’, het spoor bijster raakt. Met een gevoel van herkenning ontmoet hij telkens de gonzende installatie, die de knippen met de aanvragen bestendig voortjaagt naar hun doel. Ook in dit ‘bedrijf’ heerscht tot op zekere hoogte het parool ‘de klant is koning’, en men mag niet verzwijgen, dat het apparaat van de K.B. juist ook in dit opzicht perfect is; dank zij de uitstekende verdeeling over de ontelbare kasten wordt het gevraagde boek in een minimum van tijd opgespoord, terwijl een oranje kaart de plaats aanwijst, waar de gaping later weer moet worden aangevuld, als de ‘klant’ zoo beleefd is om het geleende boek weer aan het Rijk terug te geven. De boeken zijn niet naar de onderwerpen, maar naar grootte gerangschikt; achter de schermen van een bibliotheek is nl. een geestelijke chaos even weinig nadeelig als zij in de hersens van een mensch funest kan zijn. Het oudste gedeelte van de bibliotheek herinnert nog aan de vroegere aesthetische opvattingen van wat een bibliotheek moet zijn: een aantal kamers met boeken, ‘doorkijkjes’ en.. busten van min of meer beroemde mannen; men leeft hier weer even in de sfeer der voor-specialistische boekenidylle. Een deel van de gebeeldhouwde heeren, die hier staan, dateert nog uit den tijd van Flament; de leeszaal van die dagen kon, dunkt mij, nog geen tien man bevatten, en zij was bovendien nog uitleenbureau ook. Pas in 1888 is een grootere ruimte voor dit doel beschikbaar gesteld, maar ook die is niet te vergelijken met de leeszaal van thans, waarin men weliswaar slechts kloosterlijk mag fluisteren, maar toch kan wandelen!
Ik zal hier niet verder uitweiden over de schatten aan incunabelen en geïllumineerde handschriften, die de K.B. bezit; een rondgang achter de schermen van dit instituut onder geleide van dr Brummel is een weg vol verrassingen en een peripatetische leergang; maar een artikel heeft zekere grenzen. Ook over het enorme werk, dat in 1923 door den bibliothecaris Molhuysen werd begonnen, den Centralen Catalogus, zou nog veel te zeggen zijn, maar ik raad den lezer aan er gebruik van te maken om van zijn waarde overtuigd te raken. De Koninklijke Bibliotheek is, niet in de laatste plaats door dit overzichtelijke panorama der hedendaagsche wetenschappen, een onvervangbare instelling in ons cultureele leven, die naast de Universiteitsbibliotheken en de Openbare Leeszaal een eigen taak heeft te vervullen. Zij mag daarom rechtmatig aanspraak maken op den steun van een vereeniging van vrienden, zooals die in de genoemde circulaire wordt omschreven. M.t.B. |
|