Vaderlandartikelen 1938
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdEen nationale auteur zonder nationale beperktheid
| |
De verrassing van het ‘Fregatschip’.Er was echter nog een onbekende, althans nog een onontdekte Van Schendel, die, reeds over de vijftig jaren oud, Nederland voor groote verrassingen zou stellen. In 1930 verscheen n.l. van zijn hand ‘Het Fregatschip Johanna Maria’, een boek van het schip, van de zee, van den zeeman; een zeeman, die ook hier de zwerver is, onderworpen aan een kracht, die zijn menschelijke plannen te boven gaat, maar wiens gestalte thans voortkomt uit het Nederlandsche volk zelf. Had tot dusverre Van Schendel een voorkeur getoond voor de middeleeuwen en Italië (het land, waar hij nog steeds een deel van het jaar doorbrengt), zijn nieuwe scheppingsperiode, die ingeluid wordt met ‘Het Fregatschip’, brengt hem terug tot zijn eigen land en zijn eigen eeuw, de negentiende. ‘Het Fregatschip’ is zeker Van Schendels bekendste boek geworden; het werd een standaardwerk der Nederlandsche literatuur en trok, blijkens vertalingen in het Duitsch, Engelsch, Noorsch en Zweedsch, ook in het buitenland sterk de aandacht. Zij, die meenden, dat Van Schendel met ‘Het Fregatschip’ zijn levenswerk had voltooid, hebben zich echter vergist; het was de voorbode van nog belangrijker geschriften. Na ‘Jan Compagnie’, een roman, waarin de auteur de episode van de Nederlandsche kolonisatie in Indië behandelde, gaf Van Schendel in ‘De Waterman’ een prachtig beeld van het geloofsleven en de geloofsproblemen in het protestantsche Holland van de negentiende eeuw; ‘De Waterman’ (1933) sluit zich in zekeren zin bij ‘Het Fregatschip’ aan, maar is tevens een overgang naar de groote trilogie van het Nederlandsche protestantisme, die Van Schendels oeuvre thans, in 1937, bekroont. Uit 1934 noteeren wij echter nog een alleszins merkwaardig intermezzo: de bundel verhalen ‘Herinneringen van een Dommen Jongen’, waarin de schrijver volop put uit de voorraadkamer van zijn levenswijsheid en in de combinatie van humor en sprookje weer een nieuwen kant van zijn wezen onthult. | |
De tragedie van het Nederlandsche protestantisme.In 1935 zag ‘Een Hollandsch Drama’ het licht: het eerste boek van een trilogie, die door Van Schendel niet als zoodanig is opgezet, maar die nochtans een trilogie moet heeten, omdat de eenheid ervan voortkomt uit de idee, die de drie boeken verbindt. In ‘Een Hollandsch Drama’, vervolgens in ‘De Rijke Man’ (1936) en ten slotte in ‘De Grauwe Vogels’ (1937) vindt de Noodlotsidee een zoo persoonlijken en tegelijk zoo soberen, grootschen vorm, dat men, om vergelijkingen te maken, naar onderwerpen in de wereldliteratuur moet zoeken: de Grieksche tragedie, Don Quichote, het boek Job. Wij betitelen deze drie romans als de tragedie van het Nederlandsche protestantisme, omdat de Noodlotsgedachte hier ten tooneele verschijnt als het drama der plichtsbetrachting; een mannelijke moraal, die met het calvinistisch geloof en den Nederlandschen volksaard zoo nauw is verbonden. Van Schendel is in deze werken voor alles de tragediedichter, die zijn figuren - menschen uit Haarlem, uit Amsterdam, uit de Vechtstreek - laat strijden met hun lot, zonder dat zij het resultaat van hun streven zien; zij zijn die zij zijn, het leven geeft hun vorm, dien zij nooit verloochenen, maar het is tevens de sterkere macht, die zijn spel met hen speelt. In ‘Een Hollandsch Drama’ is het Gerbrand Werendonk, die zijn leven opoffert voor een schulddelging, in ‘De Rijke Man’ is het Engelbertus Kompaan, die den rijken jongeling uit het Evangelie in practijk brengt en de Don Quichote van Amsterdam wordt, in ‘De Grauwe Vogels’ is het Kaspar Valk, die de Noodlotsgedachte van Van Schendels ouderdom tot het einde toe doortrekt door ook het geloof als een betrekkelijkheid te stellen tegenover de groote onwetendheid, waarvan alle menschelijke weten slechts een variant is. Deze drie boeken, geschreven in een even eenvoudig als streng beheerscht proza, zijn het wel in de eerste plaats, die Van Schendel tot den aangewezen candidaat maken voor den Nobelprijs, en dat overal in den lande stemmen zijn opgegaan, om hem als zoodanig voor te dragen, verbaast ons dus niet. In Van Schendel vereenigt zich het nationale met het boven-nationale, het typisch-Hollandsche met de Noodlotsgedachte, die dat typisch-Hollandsche relativeert. Wanneer men er toe zou overgaan aan Arthur van Schendel, als eersten Nederlander, den Nobelprijs voor letterkunde toe te kennen, zou men daarmee naar onze meening een auteur van Europeesch formaat hebben bekroond en de zaak der Europeesche cultuur hebben gediend. |
|