Vaderlandartikelen 1937
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdHet dichterlijk wereldbeeld van A. Roland Holst
| |
Tusschen het puin van sagen.Ont menschelijking: vergelijk slechts de menschelijkheid van Holsts leeftijdgenoot Bloem op zijn vijftigste jaar. Men wandelt, in Een Winter aan Zee, tusschen het puin van sagen, waaruit de dichter zijn eigen sage opbouwt. Een mytholoog zonder mythologie zou men Roland Holst hier kunnen noemen; want de herinnering aan de Keltische en Grieksche ‘voortijden’, die dezen bundel doorspookt, neemt nergens de vaste vormen aan van een nieuw sagencomplex; Holst bouwt met herinneringen en namen, deze vlagen van verleden zijn zijn ware element. Men kan ook het duinlandschap van des dichters woonplaats Bergen terugvinden, maar evenmin als naturalistisch of arcadisch gezien tafereel; Holst ziet, mutatis mutandis, Bergen, zooals El Greco Toledo: ontmenschelijkt, in een visioen. En al de woorden, die tot de Holstiaansche liturgie behooren, zooals daar zijn: koude, oud verwilderd zonlicht, sneeuw, zwermen, wind, brand, oorlogen, eeuwen, ramen, kimwolken, maan, voortijden.... zij zijn ontmenschelijkt, bestanddeelen geworden van het sagenpuin. Er is bij Holst eigenlijk maar één sage (die men misschien altijd het best uit puin opbouwt): de sage der ontmenschelijking zelf. De mensch heeft zijn ware wereld verloren, en daarom is hij verstooten en veroordeeld tot de gespletenheid, met als hoogste genade het visioen van het ‘overzeesche’.
Vergaan zijn de droomschepen
der wereld. Ver zonvuur
en leege zee verdwenen
aan kimwolken een grootsch
weleer nog, maar naar hier
daalt vaal en allerwegen
uit den omtrek des doods
van ander vuur de aschregen.
Of, duidelijker metaphysisch nog:
Wat riep uit welke gouden
kelen weleer? Welk heil
daagde, maar bleek onthouden
- door welke schuld? - aan 't eerst
plan der planeet? Somwijl
gaan, maar uit stiller kelen,
wind en licht om het zeerst
er tergend op zinspelen.
Dit is de leer van Roland Holst, die gelukkig geen leer (philosophisch en psychologisch) wordt, maar een visioen blijft.... dat echter zijn leven meer en meer bepaalt. Zelfs ontdekte ik in Een Winter aan Zee iets, dat lijkt op.... visionnaire polemiek!, een hartstocht, die overigens wel allerminst tot de Holstiaansche behoort:
Zij voorspelden mijn lied
ijl einde in leegte en koude -
Maar zij begrepen niet
wat heimwee kan: tot wonden
verhevigt het verouden
oog en oor, en brandschat
de taal, om te doorgronden
wat de wereld vergat.
Dit is een duidelijke ‘defence of poetry’, gericht tegen de ‘zij’, die van Holsts taalmystiek niet willen weten; een verdediging van het heimwee naar de ‘voortijden’ en van de taal als macht ‘om te doorgronden wat de wereld vergat’. Een bewijs, deze ‘polemiek’, hoezeer Roland Holst zich met zijn sage heeft vereenzelvigd; hij wil haar zelfs verdedigen! Daarvoor moet hij zich afwenden van de hedendaagsche pygmeeën, wier taal handelswaar is, afgesleten door de circulatie; zijn ontmenschelijkingsstreven is tevens een mystieke duik naar de bronnen der taal, waarvan de romantici den adeldom steeds meenden te vinden in een beteren ‘voortijd’.... De ontmenschelijkte wereld van Roland Holst heeft in Een Winter aan Zee haar soberste en meesterlijkste, misschien ook haar laatste samenvatting gevonden. Want het valt moeilijk in te zien, hoe de dichter nog verder zou willen doordringen in dit rijk, dat hij niet bereiken mag. | |
Overeenkomst tusschen twee verschillenden.Over het verzamelde werk van Hendrik de Vries (Nergal) heb ik in Het Vaderland van 27 Juni j.l. uitvoerig geschreven. Ik zal mij daarom, nu zijn Atlantische Balladen in boekvorm verschenen zijn, bepalen tot een korte aankondiging van deze merkwaardige poëzie. De reden, dat ik zulks in dit verband doe, is de gedeeltelijke overeenkomst tusschen het werk van Roland Holst en dat van De Vries, dat overigens toch maar weinig innerlijke verwantschap vertoont. In de Atlantische Balladen ziet men nl. ook de ontmenschelijkingstendens samengaan met een mythologie zonder mythologie, die het visioen van den dichter draagt. De sage van het verzonken Atlantis krijgt bij Hendrik de Vries evenmin vasten vorm als het ‘voortijdelijk’ gebeuren bij Roland Holst; zij dient slechts als benaming van De Vries' eigen verbeeldingswereld. Er bestaat ongetwijfeld verband tusschen deze twee factoren: ontmenschelijking en ‘sagenpuin’; beide getuigen van 'n anti-psychologische en visionnaire verhouding tot de wereld. Zoowel Roland Holst als De Vries hebben in deze verhouding de verwerkelijking van hun dichterschap gevonden.
Gij wreevlen en slaafsgedweeën,
Gaat heen, verwischt op uw kaarten
De grenzen om ons gebied;
Want hier, waar gegier van stormen
En dreuning van regenzwaarten
Weerkaatst in 't Atlantisch lied,
Hier, waar de dierlijke vormen
Der vliegende wolkgevaarten
Gebeeldhouwd staan in graniet,
Hier zijn de heerschers der zeeën.
Menno ter Braak |
|