Vaderlandartikelen 1937
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdNieuw tijdschrift onder leiding van Thomas Mann
| |
Ontmoeting met Thomas Mann.Nu ongeveer twee weken geleden ontmoette ik voor de eerste maal dezen ‘leider’ tegen wil en dank. Het was niet uit nieuwsgierigheid, dat ik hem opzocht in zijn tegenwoordige woonplaats Küsnacht aan het Züricher meer; het is evenmin om aan een banale neiging, tot het voorstellen van interessante wezens te gehoorzamen, dat ik hier een enkelen indruk weergeef van dat bezoek. Thomas Mann was voor mij reeds meer dan tien jaar geleden de schrijver van ‘Der Zauberberg’, een roman, waarin hij zichzelf vermomde als den toeschouwer en luisteraar, die bescheiden zijn amendementen indient, waar het gerucht van den dialoog der beginselen weerklinkt: Hans Castorp. Hij bleef dat voor mij steeds in de eerste plaats, en de bijkans goetheaansche positie, die hij in Duitschland innam, deed mij het profiel van Hans Castorp niet vergeten. Deze Duitsche burger, wien de cultuur een noodlot wordt en die zich juist daarom verzet tegen alles wat civilisatie heet, heeft een groote bewondering voor Goethe, zooals hij, om andere redenen, zijn bewondering voor Richard Wagner nooit verborg; maar hij sprak die gevoelens uit zonder de valsche praal, die men zoo dikwijls in verband met Goethe en Wagner ziet mobiliseeren. ‘Einen kerndeutschen Unpatrioten’ noemde Mann Goethe eens, en onder deze voortreffelijke karakteristiek zou men thans ook hemzelf kunnen vangen; om dezen ‘kerndeutschen Unpatrioten’ te verifieeren ging ik naar Küsnacht. Niemand, geloof ik, is vrij van een zekere nieuwsgierigheid naar den eersten en oppervlakkigen indruk, dien hij meeneemt van een eerste en oppervlakkig bezoek aan een schrijver, dien hij uit zijn boeken reeds lang en vrij goed meent te kennen. Want men weet het vooruit: de Olympiër is ‘durchaus kein Olympier’, zooals Nietzsche ergens over Goethe heeft geschreven. Men heeft ten onrechte de groote objectieve geesten, waartoe zoowel Goethe als Thomas Mann behoort, als Olympische verschijningen geïnterpreteerd; zij zijn het evenmin als de subjectieve geesten (voorbeeld Heine), want het Olympische is altijd een soort ‘perspectivisch’ gezichtsbedrog, dat ontstaat door de illusie van onfeilbaarheid en rust, gevolg van het magisterschap. Veeleer is de objectiviteit van Goethe (die in zijn jeugd trouwens allerminst zoo objectief was) een snijpunt van geniale individualiteit en maatschappelijke ‘gewordenheid’; de ‘groote man’ ontstond, toen hij de autoriteit te dragen kreeg. Hij werd verantwoordelijk voor zijn rol, en daaruit vloeien zekere consequenties voort. Het was trouwens dezelfde Heine, die het genie Goethe van de rol Goethe voortreffelijk wist te onderscheiden, zonder daarom in de pedante overtuiging te vervallen, dat men ze daarom kan scheiden. Het is waar, dat een eerste indruk oppervlakkig is; wie er te veel conclusies uit trekt, is een dwaas. Maar even waar is het, dat de eerste indruk een indruk is (letterlijk: zooals me van 'n stempel in was).. of niets dan 'n teleurstelling, die zich kenbaar maakt door den wensch om zoo spoedig mogelijk weg te komen van een slagveld, waar niets meer te vechten is. De eerste indruk, dien ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleeren: dit is de man van zijn boeken. Meer kan ik daarover nauwelijks zeggen zonder dien indruk te vervalschen. Met andere woorden: deze persoonlijkheid, die door niets het effect van den ‘leider’ wil maken, die veeleer een welwillende en soepele hoffelijkheid van zich geeft om zich voor te doen, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de tooneelspeler van zijn roem. Hij is een oudere Hans Castorp, hij is de groote Lurger, die de cultuur van het humanistische Duitsche stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken ‘anti-Duitsch’ schijnt te heeten. | |
Twee gezichten.Zelden heb ik iemand ontmoet, die - op het eerste gezicht - zoo duidelijk twee gezichten heeft als Thomas Mann. Het zijn de twee gezichten, die men ook in zijn werken kan terugvinden; misschien kan men ze onderscheiden als den burger, die burger is en blijft, door geboorte, door afstamming, door milieu, naast den burger, die over zichzelf gericht houdt, omdat hij van zijn eigen grenzen weet. Deze twee gezichten wisselen elkaar af, terwijl Mann spreekt; misschien spreekt hij alleen zoo tegen een vrijwel onbekende, naar analogie wederom van Goethe, die in zijn dagboek over het bezoek van Heine slechts noteerde: ‘Heine, de Göttingen’, maar dat doet niets af aan de waarde van dien eersten indruk, waardoor een element van ‘innerlijke dialoog’ in Mann's werken wordt bevestigd. Het harmonische en zelfs conventioneel-wellevende (‘Mass’) voert in een gesprek als dit den boventoon, maar het wordt telkens onderbroken door een zoo volstrekt persoonlijken oogopslag en stemintonatie (‘Wert’), dat men in den titel van het tijdschrift, waarvan Mann de leiding heeft, ook gaarne een bevestiging van een zeer persoonlijken wensch zou willen ontdekken. Deze verbinding van ‘Mass’ en ‘Wert’ te goetheaansch, en dat Goethe in het voorwoord tot het eerste nummer tegenover het ‘Recht ist was dem Volke nützt’ naar voren wordt gebracht met de uitspraak: ‘Ich ziehe die schädliche Wahrheit dem nützlichen Irrtum vor’ is geenszins toevallig. Alleen op ‘ein souveränes Mass’ kan de Duitsche cultuur gebaseerd zijn, zegt Mann; maar een souveraine maatstaf, een conserveerende factor dus, kan niet bestaan zonder een voortdurende bewustheid van de revolutionaire herschepping van het traditioneele. Hij formuleert de tendentie van zijn tijdschrift dus als een poging tot ‘conservatieve revolutie’. ‘Sie ist konservativ insofern sie etwas bewahren will, was bisher die Würde des Menschen ausgemacht hat: die Idee eines überpersönlichen, überparteilichen, übervölkischen Masses und Wertes; insofern sie die Geister, die Herzen, die Willen auf das Ziel einer solchen überparteilichen, humanen Masses richten will. Sie ist aber revolutionnär, da sie dieses Mass selbst aus keinerlei Vergangenheit ungeprüft übernehmen will, von dem es an den heutigen Bedingungen und Erfahrungen mit grösster Wahrhaftigkeit zu erproben, aus der gegenwärtigen Situation neu zu gewinnen unternimmt.’ Deze gedachte van een ‘conservatieve revolutie’ is, zooals alle gedachten, die stimuleerend werken, paradoxaal. Zoodra men den inhoud van zulk een conservatisme en zulk een revolutie nauwkeurig zou willen formuleeren, zou men zich op hetzij een humanistisch, hetzij een dynamisch ‘programma’ moeten vastleggen; men zou tusschen ‘conservatief’ en ‘revolutionair’ moeten kiezen. Het is echter overbodig naar zulk een geformuleerd programma te zoeken; zoowel het conservatisme als de revolutie zullen uit de jaargangen van het tijdschrift door de bijdragen moeten blijken. Een ‘leiderschap’ als dat van den onvrijwilligen leider Thomas Mann kan in omstandigheden als die, waaronder wij leven, een voordeel zijn van niet te overschatten beteekenis, omdat dit ‘leiderschap’ evenmin iets programmatisch heeft, maar slechts voortkomt uit de moreele waarde, die Mann sedert zijn ‘Briefwechsel’ in Europa vertegenwoordigt. Die moreele waarde heeft inderdaad iets van de goetheaansche autoriteit en zij sluit critiek op Mann als schrijver en theoreticus volstrekt niet uit; want als ‘Mass und Wert’ critiekloos werd zou de valsche Goethe-vereering van den ‘Olympiër’ op komst zijn. Men kan trouwens slechts wenschen, dat ‘Mass und Wert’ in ieder opzicht de critiek aan het woord zal laten en b.v. een einde zal maken aan de dikwijls weerzinwekkende wederzijdsche opkammerijen die onder geëmigreerde Duitsche auteurs gewoonte zijn geworden; de leuze ‘Mass und Wert’ kan men in de practijk niet beter beproeven dan door op dit gebied een energieke zuiveringsactie te ondernemen. | |
De idee der vrijheidEen der opstellen in deze eerste aflevering (van H. Steinhausen), handelt over ‘Die Zukunft der Freiheit.’ Zij zal stellig ook een van de thema's zijn van dit tijdschrift in het algemeen, deze idee der vrijheid, deze ‘conservatief-revolutionnaire’ idee, waarvan Steinhausen zeer opmerkelijke en juiste dingen zegt. Met geen idee is meer koe- en windhandel gedreven dan juist met de vrijheid, die zelfs door de dictatoren bij feestelijke gelegenheden wordt aangeroepen. Voor een tijdschrift is zij allereerst een practische idee, waarvan de consequenties wederom terugvallen op den ‘leider’ en diens interpretatie van ‘vrije Duitsche cultuur.’ Op den redacteur van ‘Mass und Wert’ rust dus een zware verantwoordelijkheid. Het is, zooals in het voorwoord gezegd wordt: ‘Wir haben unsere Bundesgenossen und Gesinnungsverwandten in allen Ländern und Erdteilen... Wenn wir unser Unternehmen von einer deutschen Plattform aus anheben, so geschieht es, um dem deutschen Geist, dessen heute in seiner Heimat von unberufenen Wortführern verleugnete Tradition eine unveräusserlich europäische und humane ist, eine Stätte zu schaffen, wo er frei und rückhaltlos dieser seiner wahrhaften Tradition nachleben und in Gemeinschaft mit den Brüdern anderer Nationen zum wort und zum Werk gelangen mag.’ Een dergelijk programma is een strijdbaar programma, maar het stelt de hoogste eischen. De vereenzaming van Goethe, Nietzsche en George worden in het voorwoord niet ten onrechte aangehaald als voorbeelden van ‘die tragische Fremdheit zwischen deutschem Staat und deutscher Kultur’; dit als argument tegen de z.g. totaliteit van het nationaal-socialisme. Het kan de taak van ‘Mass und Wert’ zijn de werkelijke totaliteit, waarvan eveneens in het voorwoord gesproken wordt, te helpen voorbereiden; dat zou de Europeesche beteekenis van het tijdschrift kunnen worden, van een orgaan, dat in de persoonlijkheid Thomas Mann een waarborg geeft voor het gehalte van zijn bedoelingen. Met spanning zullen degenen, die de verhouding tusschen Duitschen en Europeeschen geest evenmin hopeloos bedorven achten als Mann, de lotgevallen van ‘Mass und Wert’ volgen. * * *
De eerste aflevering van ‘Mass und Wert’ brengt, behalve het uitstekende inleidende woord, het eerste deel van Thomas Manns nieuwen roman ‘Lotte van Weimar’; Erich Kahler, ‘Die Preussische Oekonomie’; H. Steinhausen, ‘Die Zukunft der Freiheit’; Josef Breitbach, ‘Die Rucckkehr’; Karl Mannheim, ‘Zur Diagnose unserer Zeit’; Konrad Falke, ‘Politische Aphorismen’; Gerhard Scholz, ‘Lichtenberg und Wir’; Edmond Jaloux, ‘Der schöpferische Traum’; René Schickele, ‘August’; en critische bijdragen. M.t.B. |
|