Een tendensroman over het huwelijk
Brabant in anticlericale visie
Mr A. Roothaert, Doctor Vlimmen. (W.L. Salm en Co, A'dam 1937)
Het groote publiek kent Brabant en de Brabanders gewoonlijk alleen uit de romans van Antoon Coolen, die voornamelijk sfeer geven en dialect. Een geheel ander beeld komt naar voren uit den lijvigen roman van mr A. Roothaert, die zich bezig houdt met het leven van een veearts, dr Vlimmen, die practijk uitoefent in een Brabantsche stad, genaamd Dombergen. ‘Met Dombergen’, zegt de auteur in een voorwoord, ‘is slechts bedoeld een Brabantsche fabrieksstad, die het midden houdt tusschen Bergen-op-Zoom, Roosendaal, Tilburg, Eindhoven en Helmond. De kathedraalstad Hagenburg is de uitkomst van: Den Bosch plus Breda, gedeeld door twee’. Intusschen voegt hij erbij, dat, hoewel de personen verzonnen zijn, de voornaamste gebeurtenissen van den roman op werkelijkheid berusten ‘en slechts voor het hoog noodige zijn aangepast’; ‘ook de opgenomen documenten zijn authentiek, behoudens wijziging van namen en data’.
Zooals het dikwijls bij een tendensroman gaat, gaat het ook hier: de schrijver slingert een aanklacht de wereld in, en liefst zou hij man en paard hebben genoemd; maar hij kiest een ietwat inconsequenten middenweg, zoodat de lezer zelf maar moet uitmaken, welke schoenen den geïncrimineerden romanfiguren ‘in werkelijkheid’ passen, en welke schoenen bepaalde maatschappelijke instanties dus aan kunnen trekken. Wat de stof zelf betreft, is mr Roothaert overigens duidelijk genoeg. Hij is een verwoede anti-clericaal, en zijn afkeer geldt in dit geval speciaal de hypocriete sexueele moraal der katholieke kerk. Zijn hoofdpersoon, de levenskrachtige Vlimmen, wordt, dank zij die moraal, de dupe van een onbedacht huwelijk met een vrouw, die eigenlijk voor het klooster bestemd was: een afgrijselijke hysterica, in onwetendheid opgevoed omtrent zekere dingen, en dus volkomen ongeschikt voor den echt met dezen volbloedigen veearts. Hoewel de scheidingsaanvrage zeer gegrond is, wordt aan dr Vlimmen ontbinding van het huwelijk geweigerd, en dat wel in geestelijke brieven, die mr Roothaert met spelfouten en al aan de ‘werkelijkheid’ zegt te hebben ontleend (waaraan men ook nauwelijks twijfelt, want zulk een stijl liegt niet). Vlimmen wordt dus door de kerk in de armen der buitenechtelijke liefde gedreven, en het geheele pleidooi van den auteur is er op gericht den lezer deze paradox volkomen duidelijk te maken.
Hoewel mr Roothaert er een realistisch-uitvoerigen en allerminst gecultiveerden stijl op na houdt, moet ik hem de eer gunnen, dat hij zijn publiek niet verveelt. Hij schrijft met het natuurlijke verteltalent van iemand, die door zijn materie in beslag genomen wordt en zijn documentatie ook werkelijk onder de knie heeft. Over het Brabantsche leven, de Brabantsche boeren, de Brabantsche mentaliteit (‘dit goede, achterlijke volkje van kinderen, die slechts leven naar de aandoeningen van het oogenblik, die gevaarlijk kunnen opstuiven en weer vergeten met aandoenlijke snelheid, die het ergste verdragen, zoolang zij nog maar “op z'ne tijd 'ne keer kunnen lachen”’) wordt men door mr Roothaert uiteraard een beetje anders ingelicht dan door Coolen of den dialectschrijver Graumans (Den Dré); maar wat Roothaert aan sfeer en oubolligheid ontbreekt, dat vervangt hij door zijn tendens en zijn opmerkingsgave. Als document is zijn roman dus geenszins zonder belang, al is het met deze boeken altijd zoo gesteld, dat de niet-katholiek door het geval niet zoo heftig verrast en de katholiek er toch niet door overtuigd wordt.... als hij al niet overtuigd wàs. Immers: de katholieke kerk en haar huwelijksmoraal, die hier tegenover een gepostuleerde natuurlijke moraal worden gesteld, hebben wel voor heeter vuren gestaan; de kerk zal zich tegenover mr Roothaert altijd wel beroepen op haar zending op aarde en op de noodzakelijkheid van de christelijke moraal überhaupt. Zoodra iemand de fundamenten aanvaardt, moet hij ook de uitwassen (als betrekkelijk gevolg der discipline) aanvaarden; maar mr Roothaert richt zich niet tegen de fundamenten (het dogma, de monopolistische pretentie bv.), maar tegen de kerkelijke techniek, die ontaardt in gesystematiseerde on-natuur en een normaal mensch (wat is normaal?) belet op fatsoenlijke manier aan zijn natuurlijke driften te gehoorzamen. Daarin heeft hij natuurlijk gelijk, met het
gelijk van alle anticlericalen; maar het groote probleem van het katholicisme raakt hij nauwelijks aan. Als document van de anticlericale, nuchtere (en achteraf toch weer heimelijk Rousseau-achtig romantische) mentaliteit van een kenner van het Brabantsche leven is de roman ‘Dr Vlimmen’ echter de moeite van het lezen waard.
M.t.B.