‘Success Story’ van John Howard Lawson
Bij het Hofstadtooneel
Het wederom zeer merkwaardige stuk, waarvan het Hofstadtooneel gisteren de première heeft gegeven, is een stuk van Amerika, van zijn zakenleven, van zijn cynisme, van den achtergrond van rancune, die in de Amerikaansche kitsch gewoonlijk door een gordijn van sentimentaliteit wordt bedekt. Er is geen markanter verschil denkbaar dan tusschen stukken als ‘Succes Story’ van John Howard Lawson en ‘Biographie’ van Behrmann ((dat tot dezelfde categorie gerekend kan worden) eenerzijds, en het tooneelwerk van Bernstein. Amiel eventueel ook Sacha Guitry anderzijds. Hier wordt de sociale factor in ieder opzicht mede in het geding gebracht en het leven bij voorkeur gezien als een machtsstrijd, waarvan de liefde slechts één facet is, daar wordt zorgvuldig iedere aanraking met maatschappelijke problemen vermeden en ieder liefdesconflictje als in een broeikas opgekweekt tot een tragedie of en comedie. De sfeer van Amerika is wel totaal anders dan de sfeer van Parijs; en het merkwaardige is, dat een stuk als dit ‘Success Story’, kennelijk een vrucht van een veel minder rijpe cultuur, veel boeiender is dan een driehoeksprobleem in een salon te Biarritz. De personen zijn hard, onmeedoogend, rauw tegen elkaar uitgezet; in de dialoog overheerscht de verbittering (die echt is) en soms een pathetisch, bijna mystiek accent (dat er tegen aan kan zijn, maar toch zeer onverbrekelijk behoort bij dezen stijl. Men vindt hier evenzeer het tragische als het sarcastische vertegenwoordigd; maar vooral is de ontgoocheling van een in ‘prosperity’-geloof grootgebracht volk merkbaar, dat nu dubbel en dwars aan het cynisme en het naturalisme toe is. (De bekeering van een O'Neill is in dit proces slechts een voorloopige gebeurtenis’.
In ‘Success Story’ is de held (held in den tragischen zin genomen) de ghetto-Jood Sol Ginsberg. Een machtsfiguur, boordevol, stikvol met rancune jegens de rijken en bevoorrechten, uit rancune aanvankelijk revolutionnair; onbeheerscht in zijn uitingen, zooals de ressentimentsmensch nu eenmaal onherroepelijk is (men denke aan de ‘vlagincidenten’, die niet bestaan en die hem toch tot schuimbekken weten te brengen), maar behalve dat even onherroepelijk gefixeerd aan zijn afkomst en onverzadiglijk, ook al worden hem millioenen in den schoot geworpen. Het is karakteristiek voor het ressentiment (Max Scheler heeft het reeds opgemerkt), dat het niet naar macht streeft om verzadigd te zijn, want de verzadigdheid zou aanstonds weer den wrevel en den onvrede met het leven doen opkomen; de ressentimentsmensch leeft van zijn rancune, hij is bestemd om aan zijn rancune ten gronde te gaan, als hij tenminste niet op een of andere manier wordt afgeleid van deze zijn ‘carrière’.
Sol Ginsberg nu werkt zich op van kantoorbediende tot zakenmagnaat. Zijn machtsbegeerte doet hem voor geen middelen terugdeinzen; met de ‘ethiek’ van het zakenleven’ houdt hij zich niet op.... althans, hij doet alsof. In zijn hart blijft er steeds, ondergrondsch, in hem de jalouzie jegens zijn vroegeren patroon Raymond Merritt, den sceptischen man van goeden huize, die zich de luxe van zaken ethiek kan permitteeren, zooals hij zich zijn dure borrels permitteeren kan. En zooals Ginsberg zich niet bevrijden kan van zijn directeur, zoo kan hij zich evenmin bevrijden van zijn verleden, van zijn liefde voor de secretaresse Sarah Glassman, zijn rasgenoote. In deze Sarah teekent de schrijver een geheel ander type van het Joodsche ras: het mystieke, idealistisch-toegewijde, in zichzelf verbrandende. Ginsberg blijft haar innerlijk trouw, hoewel hij haar even hondsch en cynisch behandelt als de rest van zijn omgeving en hoewel hij, gedreven door zijn machtsbegeerte, de koude luxe-vrouw, Agnes Carter, met het dure parfum en de chèques van Raymond Merritt, in zijn haat-liefde meesleept. De machtshonger van Ginsberg kent geen grenzen, want zij is het ontloopen van zijn ‘betere zelf’, dat misschien een zuiver ghetto-Joodje had kunnen zijn, wanneer de rancune het niet had opgehitst om de rijken van hun tronen te stooten; hij kent echter ook geen bevrediging, en het revolverschot van Sarah is het eenig-mogelijke antwoord, dat hierop nog gegeven kon worden....
In ‘Success Story’ ontbreekt de pathetiek niet, maar de teekening der karakters is volmaakt onsentimenteel, zonder nevel, rauw. Met dat al is het niet de geschiedenis van een ploert; het stuk beweegt zich op een niveau boven de vrij goedkoope tegenstelling philosemietisme - antisemietisme. Dat het ressentiment hier in een Jood wordt gelocaliseerd, is volkomen zuiver psychologisch verantwoord; Lawson geeft geen tendensstuk, hij bepaalt zich tot de scherpe contouren der personages; dat maakt zijn werk van meer waarde dan tooneelstukken, die onder een of ander motto in een bepaalde richting pro of anti worden gedrild. De reacties van Ginsberg op zijn medemenschen, die blijvend bepaald worden door zijn rancune, zijn dikwijls met verrassend meesterschap neergezet, evenals trouwens de overige conflicten, die met deze rancune samenhangen.
* * *
Aan de regie van Bets Ranucci - Beckmann hebben wij een uitvoering te danken, die tot in onderdeelen uitstekend was verzorgd en de sfeer van het stuk alle recht deed wedervaren; zij werd ondersteund door het fraaie, ruime kantoordecor van Karel Brückman, en onderscheidde zich door de qualiteit van soberheid, die het werk van deze regisseusse bijna altijd kenmerkt.
Paul Steenbergen had de moeilijke rol van Sol Ginsberg te creëeren. Hij heeft bijzonder knap werk geleverd; al had deze figuur nog veelzijdiger uitgebeeld kunnen worden en vooral in de laatste acte een nog sterker climax kunnen bereiken, een figuur was het ongetwijfeld, beheerscht door den honger naar macht en grillig in zijn optreden door de voortdurende tweezijdigheid. Dirk Verbeek is Raymond Merritt, de rijke-van-nature, op het lijf geschreven; een uitstekende prestatie. Adrienne Canivez, die Sarah Glassman speelde, onderstreepte zeer sterk het pathetische (bijna hysterische) in deze rol; iets te veel naar mijn smaak; maar overigens was ook deze belangrijke figuur in het leven van de hoofdpersoon geheel aanvaardbaar. Zeer gelukkig getroffen was ditmaal ook Emmy Meuniers Agnes Carter, het luxeschepsel ‘zonder ziel’. Caro van Eyck, Guus Oster, Piet Bron en Henk van Buuren waren in de kleinere rollen allen zeer op dreef.
Een door griep en andere oorzaken niet zeer volle zaal volgde de voorstelling geboeid en dankte met langdurig applaus. Voor verschillende spelers waren er bloemen.
M.t.B.