Vaderlandartikelen 1936
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdHoe men haar al dan niet beheerscht
| |
Oranje in het licht der diepte-psychologie.Een tamelijk drastisch voorbeeld van de onderschatting der moeilijkheden, aan het schrijven van een historischen roman verbonden, levert Maurits Dekker in zijn Oranje, dat eenige jaren van het ‘voorspel’ van den Tachtigjarigen Oorlog behandelt. Een aan het boek toegevoegd prospectus spreekt in dit verband van ‘het licht der diepte-psychologie’, waarmee Willem van Oranje en zijn tijdgenooten hier overgoten zouden zijn en drukt zich zelfs nog sterker uit; ‘als herboren’, zoo decreteert het, ‘ontdaan van de franje, waarmede overlevering en geschiedschrijving onze voorouders hebben omhangen en waardoor zij tot onwezenlijke mythologische halfgoden of tot doode poppen gedegradeerd werden, treden mannen als Oranje en Egmont, Marnix en Brederode en vele anderen ons uit dit werk tegemoet’. Het zal wel zoo zijn, al lijken vele van die personages toch weer erg veel op de traditie van het Lager en Middelbaar Onderwijs. Heel braaf is b.v. het laatste woord, dat Oranje spreekt: ‘Gestadig groeit het twijgje en eens zal het een boom worden’ (tandem fit surculus arbor); en de beschrijving van Philips II, die men op pag. 32 vindt, kon zoo zijn weggeloopen uit de traditioneelste les van den traditioneelsten docent in de vaderlandsche geschiedenis. Maar aangenomen even, dat Dekker een en ander van franje heeft ontdaan: hij heeft er dan niet veel voor in de plaats gegeven dan historische ledepoppen, die misschien geen mythologische halfgoden zijn, maar toch zeker niet minder vervelend en onbeduidend. Dekker, die een veelschrijver is, en dientengevolge in zijn boeken groote sprongen heeft gemaakt van het banaal-melodramatische naar het werkelijk-geïnspireerde, heeft nog geen boek geschreven, dat zoo onpersoonlijk en langdradig is als dit Oranje; persoonlijk wordt hij eigenlijk alleen, waar hij uit zijn andere romans de bekende erotische gedurfdheden overhevelt (alsof die speciaal het algemeen-menschelijke zouden weergeven!), om aldus waarschijnlijk den indruk te vestigen, dat hij wel wis en drie achter die schijnheilige historische coulissen van Pik en Louwerse heeft gespeurd en zich nu ook nix meer laat wijsmaken. Zoo kan men in gezelschap van Dekkers helden Vincent en Jan een ietwat stoutmoedig bezoek brengen aan een gedepraveerd nonnenklooster, waar het vroolijk toegaat, waarop wij een aantal pagina's verder te hooren krijgen: ‘Deze knaap (Vincent) had hem (genoemden Jan Calberg) na hun nachtelijke kloosterbezoeken niet alleen er van weten te overtuigen, dat het vereeren van geestelijke zusters, die zich in de veeren als aardsche vrouwtjes gedroegen, een dwaasheid was, maar hij was er ook in geslaagd hem tot het Calvinisme te bekeeren’. Hoe staat er niet bij, en uit niets blijkt ook, dat Dekker eenig idee heeft van de theologische disputen tusschen katholieken en protestanten uit die dagen; waarschijnlijk behooren die uiterlijkheden voor hem tot de afgerukte franje. Maar als men niet de moeite neemt om zich in dit soort uiterlijkheden in te leven, komt men ook tot caricaturale scènes als Dekkers beschrijving van een foltering door de Inquisitie, die precies de griezelvoorstellingen suggereert van een slechte film, terwijl toch minstens had moeten blijken, op grond van welke speciale hypocrisie een en ander geschiedde. Gezegden van den inquisiteur tot den beul als ‘even opfrisschen’ of ‘maak de ijzertjes maar heet’ geven nu niet bepaald een groot denkbeeld van Dekkers kennis van soortgelijke procedures! Om van de diepte-psychologie maar te zwijgen.... Ook uit dezen historischen roman blijkt dus weer, dat de schrijver zijn aanloop veel te kort nam. Of hij niet genoeg gestudeerd heeft? Misschien toch wel, misschien had hij zelfs met minder studie uitgekund, wanneer hij meer begrip had gehad van de risico van het genre en van de gecompliceerdheid eener historische periode. Als Dekker schrijft, dat het ‘één kracht was, die duizenden en duizenden samenbond: het verlangen naar vrijheid’ (aan het begin van den Tachtigjarigen Oorlog dus) en dat men opkwam voor ‘het simpelste recht, waarop de mensch aanspraak kan maken: het recht te denken wat men wil, toe te geven aan de onweerstaanbare, door niets te beteugelen drang van de rede, die onderzoeken, onderscheiden en vergelijken wil’, dan zal hij zich wellicht vleien met de illusie, hier nu eens de franje-looze diepte-psychologische ontmaskering van het tijdvak te hebben geleverd; maar zelfs de oppervlakkigste beschouwer kan aantoonen, dat de ‘drang van de rede’ en het ‘verlangen naar vrijheid’ mythen zijn van de Verlichting en de Fransche revolutie en dat deze en soortgelijke woorden dus hoegenaamd niets zeggen over de motieven van onze voorouders in die dagen. Integendeel: ook ‘het’ recht, waarop ‘de’ mensch aanspraak kan maken, was nog niet uitgevonden, en wie weet, met welken enormen tegenstand een humanist als Coornhert te kampen had, die althans iets in dien geest voorstond, zal over het ‘verlangen naar vrijheid’ van de ‘duizenden en duizenden’ waarschijnlijk liever zwijgen. Het ging in dien tijd om minder abstracte doeleinden, zoowel in het metaphysische als in het aardsche. De beste fragmenten uit Oranje zijn nog de beschrijvingen van volksoploopen en dergelijke tafereelen, waarbij de historie slechts een heel geringe rol speelt en Dekker zich wat meer kan laten gaan; een heel boek zouden zij echter niet kunnen redden, ook al waren zij tienmaal genialer. | |
Een lyrisch geconcipieerde Dooper.Veel minder pretentieus door zwaarlijvigheid en volledigheid, en eigenlijk meer een lyrische ontboezeming dan een analyseerende roman is het historische verhaal Obbe Philips van B. Stroman. Obbe Philips is met zijn broer Dirk en den pastoor van Witmarsum, den meer bekend geworden Menno Simonsz., de vertegenwoordiger van de gematigde, ‘realistische’ richting onder de ‘Bondgenooten’ of Anabaptisten, die den grondslag heeft gelegd voor de Doopsgezinde gemeenten. Hun optreden valt ongeveer in dien tijd van de fanatieke verkondiging van het ‘Koninkrijk Sion’ te Munster onder leiding van Jan van Leiden (1534/35); een beweging, die, na een voor de toenmalige maatschappelijke orde hoogst gevaarlijk centrum van apocalyptische verwachtingen te zijn geweest, te vuur en te zwaard door de overheden werd uitgeroeid. Een periode van de dolzinnigste excessen en de schrilste tegenstellingen, waarvan Stromans boekje slechts een flauwe silhouet laat zien. Het drama te Munster blijft op den achtergrond en is hoogstens pittoresk aanwezig; maar ook de figuur van Obbe Philips is meer een romantische verbeelding dan een scherp omlijnde gestalte met een duidelijken ‘inhoud’. Omdat Stroman zich echter veel meer bewust is van de gevaren, die de uitbeelding van dit tijdvak aankleven, dan Dekker, heeft hij zijn opzet ook bescheidener gehouden, zoodat hij zelfs (het verbrokkelt de compositie, maar verhoogt den authenticiteitsgraad) teksten uit dien tijd in de oorspronkelijke taal heeft opgenomen, die op zichzelf genomen echter en concreter getuigenissen zijn van den verbitterden geloofsstrijd dan Stromans eigen, wat vage en schimmige, maar niet onzuivere fantasie. De fraaie houtsneden van Jozef Cantré maken het boekje uiterlijk tot een goed typographisch geheel. Menno ter Braak. | |
Korte inhoud van de besproken boekenMaurits Dekker heeft in zijn roman ‘Oranje’ den grondlegger van de Nederlandsche vrijheid als middelpunt gekozen van de eerste jaren van het conflict met Spanje. Het zijn de jaren, die den Tachtigjarigen Oorlog inluiden en die dus te begrenzen zijn door de belegering en verwoesting van St. Quentin eenerzijds en de komst van den hertog van Alva anderzijds. Zooals de schrijver zelf zegt, is ‘Oranje’ niet het boek van een mensch, maar bedoeld als een epos van een lijdend en heldhaftig worstelend volk. B. Stroman beschrijft een historische periode, die onmiddellijk aan die van ‘Oranje’ voorafgaat in zijn boek ‘Obbe Philips’. Hij geeft hier een blik op den verwarden geloofsstrijd omstreeks de stichting van het ‘Koninkrijk Sion’ te Munster, voornamelijk in de Nederlanden. In de figuur van Obbe Philips teekent Stroman den stillen, mystiek aangelegden Oudste der Doopers, die met Menno Simons de reactie tegen de excessen van Munster heeft geleid. |
|