Vaderlandartikelen 1936
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdMystieke behoefte bij den ‘normalen mensch’
| |
Tusschen ketterij en dienstbaarheid.Het verband, dat er bestaat tusschen mystiek en beeldspraak, wijst er verder op, dat de verhouding der groote mystieken tot de kerkleer ook tweeledig moet zijn. Beeldspraak is een gevaar voor de vastgelegde leer, omdat de leer letterlijk opgevat en opgevolgd wil worden; wie den stap doet van de letter naar het beeld, zet de deur open voor misverstand, voor ‘dwalingen’, voor ketterij; herhaaldelijk zijn dan ook werken van mystici op den index geplaatst, omdat zij van heterodoxe thesen werden verdacht. De grenzen tusschen erotiek en religie worden bovendien dikwijls zoo vaag (men denke aan de bruidsmystiek en haar bijzonder verwarrende termen), dat ook iemand zonder scholing op het gebied van dogmatiek en kerkleer het gevaar van de beeldspraak voor de officieele onderscheidingen gemakkelijk aanvoelen kan... Maar anderzijds kan de mystiek gevoeglijk samengaan met de leer; beeldspraak is ook spraak, en de mogelijkheid bestaat dus voortdurend, om de mystieke verheviging van het gevoelsleven te kanaliseeren, vruchtbaar te maken voor het leven óók der andere geloovigen. Zonder woorden is de mystiek, die altijd haar oorsprong neemt uit een individueele behoefte, hulpeloos en machteloos; en zoodra zij naar de beeldspraak grijpt om zich te uiten, grijpt zij naar taalbeelden van de omgeving, die dóór het gemeenschappelijke van dat taalinstrument macht krijgt over de afzonderlijke individuen. De tegenstelling tusschen mystiek en kerkleer is dus maar zelden onverzoenlijk; de kerk kan tegen mystische eigenzinnigheid tenslotte weinig bezwaar hebben, wanneer het maar gelukt, het individueele dienstbaar te maken. Geen quietisme, pantheïsme en andere verslapping, maar strijdbaarheid in dienst van het geloof moet het resultaat zijn van mystieke spanningen! Het élan moet niet verloren gaan, maar gebruikt worden om de opgehoopte energie te gebruiken! In De Achtergrond der Spaansche Mystiek geeft dr J. Brouwer een interessante bijdrage tot de kennis van zulk een mystiek élan, dat niet geleid heeft tot versplintering, maar tot versterking van het Katholieke geloof: de Spaansche mystiek der zestiende eeuw. Verdenking van ketterij ook hier (ik zou niet weten, waar zij niet geweest was, waar men in Europa mystieke stroomingen heeft aangetroffen); maar als machtiger factor een strijdbaar nationaal Katholicisme, dat de energie gemakkelijk kon opslorpen en omzetten tot ‘productiviteit’. Nuchter realisme en wantrouwen jegens de bijzondere openbaringen, die zoo licht misleiden kunnen, naast rustelooze activiteit, gevoed door practische askese. De formule, die dr Brouwer op grond van zijn omvangrijk materiaal geeft voor de Spaansche mystiek als totaliteit, luidt als volgt:
‘De Spaansche mystiek heeft in haar leerstellige gedeelten den dialectischen betoogtrant en de redelijke techniek van de neo-scholastiek; zij heeft den dichterlijken gloed van de Neoplatonische liefdeleer, die in de zestiende eeuw vrijwel het geheele cultureele leven van Spanje doorstraalde; zij is evangeliseerend als uiting van de godsdienstige wederopleving, die in den tijd van de katholieke koningen was ontstaan; zij is apologetisch en polemisch als uiting van de actie der Contra-Reformatie. De Spaansche mystiek is kleurig van taal en beeldspraak, zij is lyrisch en heeft de plastische verbeeldingskracht, welke aan haar verwantschap met de Moorsche beschaving herinnert; zij is wijsgeerig en vaak duister in de beteekenis van haar uitspraken, zooals de mystici uit het Noorden die op haar hebben ingewerkt. De Spaansche mystiek is teedere liefdesmystiek, zij is extatisch en dichterlijk als de mystiek van St. Bernard van Clairvaux. Zij is tevens manlijk, strijdvaardig, zelfs nuchter en zakelijk, en van levendige, actieve, maatschappelijke belangstelling.... ‘Alle tegenstrijdigheden van de door zooveel geestelijke en maatschappelijke stroomingen bewogen zestiende eeuw komen in de Spaansche mystiek tezamen. In haar geheel is deze mystiek echter een hecht gebouwde ervaringswetenschap, waarin lyrische wijsbegeerte en intellectualistische theologie elkaar aanvullen en herzien’.
Het beeld, dat de schrijver hier van de Spaansche mystiek geeft (in hoeverre het aanvechtbaar is moet ik natuurlijk in het midden laten, aangezien ik geen hispanist ben) is zeker niet doodsch; integendeel, het houdt zooveel tegenstellingen in, dat men wel gelooven moet aan de kanaliseering van zeer sterke individueele instincten door een machtige traditie. Ook hier, evenals bij Ruusbroec en Hadewych, de beeldspraak als een bewijs van persoonlijke verhouding tot het leven; men vindt een overvloed van Illustratieve voorbeelden in het boek van dr Brouwer, b.v. bij Santa Teresa (Teresa de Cepeda y Ahumada, geb. 1515), een van de hoogtepunten der Spaansche mystiek, die de geestelijke ontwikkelingsstadia vergelijkt met vier soorten van besproeiing van het land (met emmers uit een put, door middel van een scheprad, door beekjes of een rivier, en door den regen) of bij Francisco de Osuna, die de opstijging van het geestelijk leven voorstelt door drie kussen (den voetkus, den handkus en den kus op den mond). Zeer uitvoerig en helder zet dr Brouwer uiteen, hoe deze mystieke bloei is ontstaan uit en opgevangen door een katholieke traditie, die zich vormde in den geloofsstrijd, zoodat renaissancistische, Moorsche en Joodsche elementen konden worden verwerkt en ondergeschikt gemaakt. ‘De Spaansche kerk’, zegt dr Brouwer, ‘was een “strijdende kerk” gebleven, al haar werkzaamheden waren daardoor gekenmerkt geworden. Zij bleef den beginselstrijd voeren, de voor Spanje geopende wereld van niet-Christenen verlevendigde het geloof, de Spaansche kerk zag zich bij voortduring de taak van verkondigster en verdedigster toegewezen.’ Mystiek kon in deze gemeenschap niet anders dan samengaan met verstandelijke denktechniek, met scholastiek; het imposante voorbeeld daarvan trouwens is de door dr Brouwer grondig behandelde strijdbare mysticus Ignatius de Loyola, de stichter der Jezuïetenorde. Dr Brouwer geeft voorts een overzicht van de groote figuren der Spaansche mystiek, van haar bronnen, en van haar denkwereld (een uitvoerige bibliographie is aan het boek toegevoegd). Er is hier zeer verdienstelijk werk verricht, want over deze periode der Spaansche geschiedenis hoort men hier vaak de zonderlingste uitspraken. Dr Brouwer verstaat bovendien de kunst, om zijn wetenschap leesbaar mee te deelen zonder in hinderlijke populariteit te vervallen, al is er in zijn stijl (evenals trouwens in zijn vertalingen van Ortéga y Gasset) iets cliché-achtigs, dat hem onderscheidt van bv. Huizinga. En om bij veel waardeering nog één bezwaar te noemen: nergens geeft dr Brouwer een afdoende psychologische verklaring van de mystiek als zoodanig. Hij stelt zich, wat dit betreft, tevreden met een paar zeer weinig overtuigende algemeenheden (zoo b.v. op pag. 171, waar hij de verhouding tusschen mystiek en scholastiek kenschetsen moet, en op pag. 242, waar het door vele taboe's omsingelde onderwerp der erotische terminologie ter sprake komt). Hier zou dr Brouwers collegahispanist Geers zich waarschijnlijk niet onbetuigd hebben gelaten. .... Het belang van dit boek zit echter ook niet in het probleem der mystiek, maar in de wijze, waarop de Spaansche mystiek als voorbeeld van de individueele en sociale tendenties, die in het verschijnsel mystiek worden belichaamd, is behandeld. Het probleem kan men er zelf uithalen, juist omdat de historicus Brouwer het vermijdt. Menno ter Braak. |
|