De kunstenaar en de apostel
Zijn dood op 20 November 1910
Een medewerker schrijft ons:
MEN HERDENKT heden den sterfdag van den grooten Russischen schrijver Leo Tolstoi, die 20 Nov. 1910 overleed, na een leven van felle contrasten en innerlijken strijd.
Tolstoi: hoewel zijn werken nog gelezen worden, hoewel in Rusland, op zijn landgoed Jasnaja Poljana, een museum is opgericht, dat zijn nagedachtenis eert, is het probleem, waarvan hij eens ook in West-Europa de belichaming was, thans op den achtergrond gedrongen door andere problemen. Er was een tijd, dat pro of contra Tolstoi een levensbeschouwing beteekende, en die tijd is voorbij. De theoretische Tolstoi, de wereldhervormer, de voortzetter van Jean Jacques Rousseau, is een historische figuur geworden; de omkeer in zijn leven wordt door zijn biographen psychologisch doorlicht en met andere oogen gezien dan door zijn aanhangers aan het eind der negentiende en in het begin der twintigste eeuw. Niet zonder reden is het thans veeleer Dostojefski, die de profeet genoemd wordt; en zelfs Dostojefski's ‘reactionaire’ gezindheid inzake Christendom en politiek staat dichter bij ons dan het probleem, waaraan Tolstoi onbevredigd ten gronde is gegaan.
[...] een andere Tolstoi: de menschen [...] on-theoretische, de schrijver [...][‘Anna Ka]renina’, van het onverganke[lijke ‘Oorlog] en Vrede’, dat grootsche werk [...]stalten, waarvoor men boeken [...] [‘Kreutz]ersonate’ zoo gaarne op den [...]. En het is deze Tolstoi, die he-[...] voor vijftig jaren. Het is won-[...] hoe meer men de waarde van [...] als een betrekkelijke waarheid [...] te sterker wordt men doordron[gen] [...] geweldig kunstenaarschap, [...]ke natuurlijke begaafdheid tot [...]ng. Figuren als Konstantin [...]sja uit ‘Oorlog en Vrede’ en [...] uit den gelijknamigen roman [...[] [g]eworden, en niet ten onrechte; [...]s het werkelijke bloed van [...]e, in hen komt alles tot leven, [...]n werkelijk leven te geven had. [...]s dat van een groot epicus; an[ders dan] [Dost]ojefski was hij de romanschrij[ver] [...] [sc]hrijven; minder ‘diep’, als men [...] maar even ‘eigen’.
[...] [la]atste periode van Tolstoi's leven, ge[kenmer]kt door zijn afstand doen van de [...] zijn verwerpen der aardsche genietin[gen] [...] [pr]opaganda voor geweldloosheid en [...]ent den man, die in de macht van [...]pende zinnelijkheid den ouderdom [...]en nu alles ‘op één kaart zet’: [...] protest tegen alles, wat hij eens, [...] grootgrondbezitter vrijelijk kon [...] Natuurlijk is zulk een omkeer min[der] [...]h dan hij zich in de perspecti-[...]ting der geschiedschrijving voor-[...] maar bij Tolstoi heeft hij niettemin het [...]ter van [e]en katastrophe. Geen zuivere [katas]trophe overigens; niet de volstrekte ver-[...]g en ballingschap wordt graaf Tolstoi's [...] zooals Dostojefski; hij kan zich veel [...]er onttrekken aan zijn voormalige lots- [beste]mming dan hij theoretisch zou willen, hij
blijft, ook in zijn nieuwe levensperiode, de landheer van Jasnaja Poljana, merkwaardige en paradoxale situatie; Tolstoi is ondanks al zijn theorieën geen martelaar geworden en het Russische gouvernement heeft zich wel gehoed van hem een martelaar te maken. Zoo komt er in zijn leven onwillekeurig een theatraal element, dat hem belet arm en eenzaam te zijn, zooals hij dat om der wille van zijn evangelische leer zou willen eischen. Bekend genoeg zijn de afschuwelijke conflicten met zijn vrouw en andere familieleden, waartoe de omkeer in Tolstois leven geleid heeft, wel moest leiden; en ook in dit opzicht doet de tijd zich gevoelen, dat wij thans geneigd zijn milder te denken over de tegenpartij, Tolstoi's vrouw zelfs vaak gelijk te geven in haar al te menschelijk verzet. Wat wij aan intieme details sedert Tolstoi's dood te weten zijn gekomen, pleit vaak tegen de eens zoo vurig verdedigde leer, waarvan het nadeel is, dat de instincten er door in discrediet worden gebracht, dat gevoelens en reactie een schoonen naam krijgen, dien zij niet altijd verdienen. De doctrinair in Tolstoi heeft zich naar boven gewerkt en de overwinning, behaald ten koste van het vrije, spontane leven der zinnen, waaraan de doctrinair overigens waarschijnlijk bezweken zou zijn, als hij ze niet gewelddadig had gekanaliseerd in de theoretische, evangelische bedding der geweldloosheid en der sexueele onthouding.
In zijn ietwat pathetischen en overdadigen, maar toch wel zeer beeldenden stijl heeft Stefan Zweig de verhouding van leven en doodsgedachte bij den worstelenden Tolstoi geschilderd. ‘Bovenmenschelijk als zijn vitaliteit is Tolstois doodsangst. Bescheiden zou het zijn, die doodsangst nog nerveuze vrees te noemen, te vergelijken b.v. bij de neurasthenische angst van een Novalis, de melancholische overschaduwing van Lenau, bij de phobie van Edgar Allan Poe, de mystieke wellust, die zich met afgrijzen verbindt.... Neen, hier breekt een volkomen dierlijk-naakte, barbaarsche terreur los, een schrille ontzetting, een angstorkaan, een paniek van den fellen levenszin. Niet als een mannelijk-heroische geest schrikt Tolstoi voor den dood, maar als het ware door roodgloeiend ijzer gebrandmerkt en nu levenslang in de slavernij van dit afgrijzen, springt hij op, schel schreeuwend, onbeheerscht; zijn angst ontlaadt zich als volstrekt bestiale explosie van ontzetting, als “shock”, de mensch geworden oerangst van alle creatuur’.
Duidelijk laat Zweig dan in zijn biographische samenvatting van Tolstois persoonlijkheid zien, dat er geen dood in dit sterke, overdadig gezonde leven was tot den ouder wordenden man plotseling de angst overviel. Maar met dat al is de nieuwe leer voor Tolstoi geen bevrijding gebleken; de bijna anonieme vlucht uit zijn huis in October 1910, onmiddellijk voorafgaand aan zijn dood, op het station Astapowo, dien men thans herdenkt, heeft men dikwijls (terecht of ten onrechte) beschouwd als een symbool van dien durenden onvrede. François Porché in zijn pas verschenen werk ‘Portrait psychologique de Tolstoi’ zegt over dit troebele einde van den geplaagden denker, die voor het denken eigenlijk niet geschapen was: ‘De opvatting, die lang gebruikelijk was, als zou Tolstoi zijn afgereisd om te breken met een leven, dat in conflict kwam met zijn leer, is valsch.. laten wij ons aan de werkelijkheid houden: Tolstoi heeft op geen enkel moment den cirkel gebroken, die hem omsloot; de geschiedenis van zijn laatste dagen is zelfs niet die van een mislukte ontsnapping, maar die van een uitstapje in gezelschap, zonder systeem, onzeker van het moment van vertrek af..’ Of dit wreede oordeel van een zeer sceptisch biograaf juist is? Hoe het ook zij, de ‘histoire intime’ is meestal niet gunstig voor den asceet en apostel Tolstoi; en daarom is het steeds weer zijn kunstenaarschap, dat onze aandacht trekt, in de eerste plaats om de rijke vruchten, die het heeft afgeworpen, maar ook om den sleutel die het biedt bij de beoordeeling van Tolstois optreden als boetprediker der menschheid. Het eene is niet los te denken van het andere. En wanneer wij Tolstois beteekenis als denker in den loop der jaren steeds meer tot een historisch phaenomeen hebben zien verbleeken, dan is er ook steeds het kunstenaarschap van ‘Oorlog en Vrede’, dat het pleit wint. Men heeft zijn levensbeschouwing te veelomvattend genoemd om onder te
worden gebracht bij een van die groepsnamen: narodnik, socialist, anarchist, omdat die namen geen van alle voldoende het alles beheerschende ethische moment kennen, dat voor Tolstoi zoo kenmerkend is; maar zijn kunst, zeer positief gericht op de werkelijkheid in het beeld, blijft zijn ware actualiteit, ook thans.