Vaderlandartikelen 1935
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdF. Bordewijk, De laatste Eer. - Wereldbibliotheek, Amsterdam 1935.Heeft Bordewijk in zijn roman ‘Bint’ het beste gegeven van wat hij te geven had? Men zou het, na lezing van zijn bundel ‘grafredenen’, bijna zeggen. Dit nieuwe boekje moge hier en daar wel amusant zijn, en zich misschien voortreffelijk leenen voor het houden van voordrachten op letterkundige avonden, het is voor den schrijver van ‘Bint’ een degradatie. De vorm, dien Bordewijk volkomen beheerscht, is die van de satyre, wier scherpheid en doeltreffendheid zich manifesteert in een fantastische, maar door de keuze der middelen steeds beheerschte overdrijving der kenmerkende details. ‘Bint’ is van dien stijl zeker het allerbeste resultaat; geen van Bordewijks vorige boeken heeft mij zoozeer overtuigd, geen ervan ongetwijfeld was zulk een gelukkige ‘samenloop van omstandigheden’. Met name de figuur Bint zelf mag wel representatief heeten voor den besten kant van Bordewijks talent; hij geeft in dezen schooldirecteur een polemiek tegen de paedagogie in haar humaniteits-uitwassen, maar door de fantastische behandeling van het onderwerp en den ondergang van Bint aan zijn eigen systeem vermijdt hij toch alles, wat op een goedkoop betoog voor zulk een systeem zou kunnen lijken. De humor van den auteur is in dit boek de tegenkant van zijn ernst. Daarvan is nu in dezen bundel geen sprake. Wat Bordewijk aan ernst mee te deelen heeft (zijn minachting voor het lawaaiig genie van Querido, zijn bewondering voor Herkules Seghers b.v.) is los komen te staan van zijn humor, die zich hier en daar op een bedenkelijke zouteloosheid mag beroemen. Er staan stukjes in ‘De laatste Eer’, waarom men alleen maar vertwijfeld kan grijnzen; maar de schrijver bedoelt kennelijk, dat men om zijn geestigheden moet lachen. En daarbij komt, dat het idee (eerlijke grafredes op bepaalde personages) aardig is, terwijl ik er voor mij persoonlijk aan wil toevoegen, dat ik vrijwel al mijn sym- en antipathieën met Bordewijk deel. Maar wat maakt hij b.v. van zijn satyre op de Nederlandsche romanschrijfster, die men inderdaad niet genoeg kan parodieeren! Deze dame Aagtjen Vos, overleden aan dauwworm en schrijfster o.a. van ‘Twee Straatvoeten’ en ‘De klop op de kanapee’, is zelfs voor den Nederlandschen huiskamerroman te goedkoop! De kardinale fout van deze schetsen lijkt mij, dat de humor er verkeerd in geplaatst is: n.l. naast den ernst, zooals in een stuiversblad. Dat Bordewijk een beter peil bereikt dan het stuiversblad, vloeit dan ook allen voort uit zijn meerdere cultuur; maar een principieel verschil tusschen beide (voor zoover het de humoristische gedeelten betreft) kan ik niet ontdekken. De goede illustraties van Cantré passen dan ook slecht bij den tekst. Moge deze ontspanning niet meer dan een intermezzo beteekenen in den ontwikkelingsgang van den schrijver, die met ‘Bint’ een beteren satyrischen wraak genomen heeft op zichzelf en anderen dan met al deze stukjes bij elkaar. En moge dit boekje zijn weg vinden in de kringen, waar het ongetwijfeld succes zal oogsten, n.l. in reciteerclubs. M.t.B. |
|