Vaderlandartikelen 1934
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermd
Hoe het nieuwe Duitschland hem ziet
| |
Over de ‘nieuwe’ waardenMen tracht dat dikwijls te idealiseeren en het zoo voor te stellen, als zou deze ‘vernieuwing’ in de Duitsche letteren gelijk staan met een renaissance van oer-krachten, die totnogtoe door een boosaardige Jodenpers kunstmatig werden gesmoord. Dit geschiedde dan op of tenminste in de buurt van het beruchte ‘asphalt’. De werkelijkheid ziet er, jammer genoeg voor die ‘vernieuwing’, eenigszins anders uit. Wij hebben daar in een ander verband al eens over geschreven en willen hier slechts een geval naar voren brengen, dat voor Nederlandsche lezers de ‘Umwertung aller Werte’, waarvan sommigen in Duitschland getuigen meenen te zijn, niet onaardig illustreert. Om er een juist denkbeeld van te krijgen, welke ‘waarden’ in de Duitsche litteratuur van thans bovendrijven, behoeft men slechts Die Literarische Welt van 23 Febr. j.l. op te slaan. Dit blad weerspiegelt getrouw het peil van de Duitsche litteraire wereld: het fulmineert ook deze week tegen Heinrich Mann, den vroegeren president der Duitsche Dichterakademie, ‘einer jener emigrierten Literaten, die Seit nun mehr einem Jahre ihre Tage damit verbringen das neue Deutschland zu verleumden und die anderen Völker gegen uns aufzuhetzen’, en brengt verder een reeks van artikelen, die den niet-Duitscher geen belang inboezemen. Ter illustratie van de heerschende ‘vrijheid’ waagt het blad zich zelfs uit Der Hass van genoemden Heinrich Mann een hoofdstukje over te drukken – niet datgene waarin de compromitteerende argumenten staan, dat spreekt vanzelf, maar het allerzwakste fragment, dat voor het geheele boek allerminst karakteristiek is! Wat Die Literarische Welt niet wil, is dus duidelijk genoeg. Maar het positieve? | |
Felix Timmermans bij ons en in DuitschlandVoor ons Nederlanders, die op de hoogte zijn van de internationale litteratuur en door geen enkel vooroordeel behoeven te worden gedwongen om die orientatie kunstmatig te richten, doet het, na al die heftige uitvallen tegen de verjaagde auteurs te hebben gelezen, wel zonderling aan in het Duitsche boekenblad een verheerlijking aan te treffen van... Felix Timmermans. Ieder weet, dat reeds lang voor de ‘revolutie’ van 1933 het werk van dezen sappigen Vlaming in Duitschland druk gelezen werd in smakelijke vertalingen; zooals dat trouwens ook in ons land het geval was en is. Daarmee werd geen sterveling benadeeld en menigeen beleefde er veel plezier aan. Het werk van Felix Timmermans is geschikt voor consumptie op groote schaal; het munt in alles uit, waardoor een provinciale litteratuur slechts uitmunten kan: door leutige beschrijving, door verregaande gemoedelijkheid, door veel sentimentaliteit en niet minder gemoedelijke melancholie, door dialectwoorden en min of meer vieze situaties, door alles, kortom, waaraan men zich prettig kan warmen, wanneer men niets beters te doen heeft. Wij zijn daarom den heer Timmermans hier te lande hartelijk dankbaar voor één en ander en wenschen zijn boekenfabriek nog een lange en gelukkige productie toe. Echter: bij ons vergist men zich niet meer in de qualiteit van dit soort litteratuur. Wij weten zeer goed, dat Felix Timmermans in een behoefte voorziet en wij willen hem zelfs gematigd waardeeren als verteller en schilder van aardige tafereeltjes; maar ons wijsmaken, dat de maatstaven van den heer Timmermans ons litteraire pijl aangeven – daarin zal men toch niet gemakkelijk slagen. Niet aldus in het huidige Duitschland. Daar is momenteel de kategorie Timmermans de norm van de litteratuur in het algemeen, blijkens de hooggestemde lofzangen, die Die Literarische Welt aanheft. En omdat wij nu toevallig dezen Timmermans in ons midden hebben, hem kennen, weten wat hij wel en wat hij niet waard is, daarom is het zoo bijzonder nuttig, dat wij hem hier als wimpel zien geheschen op die ‘vernieuwde’ schuit in onze nabijheid. Hij geeft ons een houvast, dat vreemde, half- of onbekende namen niet kunnen verschaffen; hij demonstreert ons aan den lijve, zou ik haast zeggen, de ‘Internationale’ van het provincialisme, dat de kans schoon ziet om in verzet te komen tegen den Europeeschen geest, onder het motto, dat het ‘asphalt’ er mee gemoeid is. Men kan zich nu zelf deze vraag stellen: als de heer Felix Timmermans in de Duitsche letteren tot model wordt verheven, wat is in de Nederlandsche letteren dan eigenlijk geen ‘Asphalt’ en ‘Zersetzung’? | |
Felix de geheimzinnigeDe schrijver van het lyrische opstel over Timmermans is een zekere Paul Natrath, die zijn betoog aanvangt met een gevoelig woord over de ‘Lesergemeinde’ van den goeden Vlaming, die zich steeds weer verheugt over het verschijnen van een nieuw deeltje. ‘Er hangt als het ware een geheimzinnige sfeer om dezen dichter, om hem, die de eenvoudige dingen zoo bemint, die zoo geloovig is en toch zoo menschelijk, die zoo keurig schildert als een prentenboek en die zichzelf toch nooit kwijtraakt (helaas neen! M.t.B.). Misschien staat hij dikwijls zelf met iets van vroomheid voor het wonder in zijn binnenste, eerst misschien wat verbaasd en angstig, om daarna te glimlachen als een gelukkig kind, dat een geschenk heeft ontvangen.’ Al deze liefelijkheid, die blijk geeft van geringe kennis van het Vlaamsche volkskarakter, is natuurlijk slechts een aanloopje om Felix Timmermans als ‘volksman’ te kunnen verheerlijken. ‘Pieter Bruegel’ lijkt den schrijver de beste spiegel van Timmermans zelf. ‘Is hij niet als deze schilder: vrij, eenzaam, zonder doel, met een verborgen vuur in het hart, vol heimwee en geluk?’ Kom, kom, heer Natrath, gij kent de Vlamingen niet! ‘Als Pieter bemint de dichter zijn land, zijn Vlaanderen van ganscher harte. Wij gelooven aan deze trouw en bewonderen haar.’ Zoomin als Felix Timmermans, zouden wij er aan toe willen voegen, blijkt Natrath het genie van Bruegel te kunnen losmaken van het provinciale aspect; gelukkig was Bruegel meer dan alleen maar een Timmermans! Maar dat wenscht men om der wille van de liefelijkheid voorbij te zien: ‘Timmermans is uit den grond van zijn hart geloovig, zooals het volk van zijn land, zooals Pieter Bruegel, eenvoudig en vanzelfsprekend. Het geloof is er, en het geloof is noodzakelijk. De twijfel kan het niet overwinnen. “Het zit mij dieper in het hart,” zegt Pieter Bruegel, “dan alles, wat ik lees, hoor of zie. Slechts één weg is mogelijk: kinderlijk gelooven en vroolijk en deemoedig voortschrijden naar het licht, dat aan het einde brandt.” Maar ook zulk een geloof ontstaat niet zonder moeite. Het komt uit een wetend en strijdend hart.’ Den laatsten regel van dit aandoenlijk en mystiek betoog kan ik niet nalaten te [cursiveren]. Felix Timmermans de weter en strijder! Neen, geachte biograaf, zoover zijn wij hier nog niet, en misschien (men moet voorzichtig zijn) zullen wij ook zoover niet komen! Men kan ons veel wijsmaken, maar een ‘Umwertung aller Werte’ met als eindpunt een wetenden en strijdenden Pallieter is nog allerminst aan den orde. Wij protesteeren voorloopig uit naam van ‘Asphalt’ en ‘Zersetzung’ tegen dit overigens leerrijke spel met de Nederlandsche litteratuur.
M.t.B. |
|