André Malraux over de Fransche cultuur en het fascisme
Het altijd actieve Parijsche weekblad Marianne heeft een buitengewoon interessant interview gehad met den Prix Goncourt 1933, André Malraux. Malraux uitte zich o.a. over de verhouding Frankrijk-Duitschland, over de wapenindustrie (‘het ideaal van den kanonnenfabrikant zou, veeleer dan de oorlog, de overbewapende vrede zijn’) en vervolgens over de positie van de Fransche cultuur tegenover het fascisme.
‘Ik geloof niet aan fascisme in Frankrijk’, aldus Malraux. ‘Men vergist zich steeds door fascisme en gezag te verwarren. Het gezag behoeft in Frankrijk volstrekt niet in handen te worden genomen door één persoon of door een groep partijgangers om een hoofdman. De keizerlijke wil van Napoleon was minder groot en minder effectief dan de revolutionnaire wil van de Comités der Conventie. Het gevoel voor gezag is in Frankrijk dikwijls sterk, maar dat voor de vrijheid evenzeer (overigens zijn deze beide ideeën in het geheel niet logisch denkbaar en zij correspondeeren slechts met poses).
Het keizerrijk, dat is Napoleon, maar ook Napoleon III. De koning: dat is Lodewijk XIV, maar ook Karel VI, en tenslotte: de republiek, dat is Panama, maar ook de Conventie.’
Malraux vervolgde: ‘Het schijnt mij moeilijk de gezagsregeeringen anders te beschouwen dan als “heureuses rencontres” tusschen de gevoelde behoefte - een verwarde nationale gezindheid, die op de loer ligt om haar kans te krijgen - en een gegeven personage of een gegeven groep. Het zou buitengewoon interessant zijn na te gaan hoe een nationale gezindheid ontstaat en zich plotseling ontwikkelt. Maar dat zou studie vereischen. Globaal kunnen wij zeggen, dat die gezindheid altijd voortkomt uit een gevaar. Een klasse die in gevaar verkeert: dat is het fascisme. Maar een natie, die in gevaar verkeert: dat is het Jacobinisme. En de Franschman, meer bedreigd in zijn natie dan in zijn klasse, zal Jacobijn en geen fascist zijn.’
‘Ik geloof niet aan een “politieke biologie”, die het mogelijk zou maken de ontwikkeling der temperatuur van Europa of de wereld te voorspellen. De oorlog breekt niet uit, omdat de gunstigste omstandigheden samenvallen. Neen. Als men zegt, dat de tegenwoordige toestand van Europa lijkt op den toestand van Europa in 1914, heeft men geen ongelijk; maar men heeft wel ongelijk, als men daaruit concludeert, dat er een oorlog uit zal voortkomen “precies als in 1914”. De oorlog is uitgebarsten in 1914, dat is alles, wat men er van zeggen kan; hij moest niet uitbarsten in 1914...’
Men moest zulke uitstekende en tevens nuchtere redeneeringen meer te hooren krijgen, in een tijd, die juist op dit gebied zooveel phrasen van links en rechts ten beste geeft. Het interview teekent Malraux, den man van de rake en intelligente definitie.
M.t.B.