Grijs gobelin
‘Tapestry in Gray’ van Martin Flavin
Residentie Tooneel
De invloed van de psycho-analyse op de litteratuur is niet altijd zoo gemakkelijk te verklaren als hier, in het tooneelstuk ‘Tapestry in Gray’; want zij is hier eenvoudig het voorschrift geweest, waarvan de auteur (een dokter?) uitging, toen hij zijn stuk ging schrijven.
Van invloed, spontanen invloed, kan men in zulk een geval dus eigenlijk niet spreken; invloed vindt men b.v. in het tooneelwerk van Jean Cocteau, omdat deze de psycho-analyse in zich heeft geabsorbeerd en via zijn werk weer in de fantasie uitleeft; maar waar een psycho-analytisch ‘modelgeval’ wordt ‘gegoten’ in den ‘tooneelvorm’, komen wij voor geheel andere consequenties te staan. Niet de kunstenaar geeft hier den doorslag, maar de psychiater, die zijn therapie en theorie op het tooneel wil ïllusteeren. Men moet deze twee vormen van ‘psycho-analytisch tooneel’ wel uit elkaar houden, want zij hebben, ondanks dien gemeenschappelijken factor psycho-analyse, niet bijzonder veel met elkaar gemeen. Het zijn twee verschillende richtingen: in de eene is de concrete mensch en zijn situatie primair, in de tweede dient die mensch en die situatie om de theorie te documenteeren.
Zoo is ‘Grijs Gobelin’ typisch een stuk van een overtuigden, om niet te zeggen geloovigen aanhanger van de theorie, wiens hoogste ambitie het blijkbaar geweest is aan te toonen, hoe men door middel van een analyse een geval uit elkaar kan rafelen. De dokter (therapeut met de noodige priesterlijke allures) is dan ook het middelpunt van het drama; aan hem wordt door de drie betrokkenen gebiecht, en hij brengt door zijn wijze leiding licht in den duisteren nacht. Dat hij dit in één enkele ‘zitting’ doet, lijkt mij ongewoon in het psychoanalytische vak, waarover het zeer boosaardige en natuurlijk volkomen onware sprookje wordt verteld, dat de kuur zoo lang wordt voortgezet tot het geld (van den patiënt) op is; niets daarvan bij dr Marius, die aan één séance genoeg heeft en de vrouw en den vriend even snel weet te bewegen hun verdrongen motieven bloot te geven (ook dat kost anders, als ik mij niet vergis, soms jaren!).
Maar aangenomen, dat dr Marius een wonderdoener is, zelfs in zijn vak, dan mogen wij toch constateeren, dat de schrijver van het stuk goed op de hoogte is van de gangbare schema's; hij beheerscht de ‘casuīstiek’ van deze driehoeksverhouding, die leidt tot een katastrofe (de man pleegt zelfmoord door uit het raam te springen) en een genezing (de vrouw leert zichzelf kennen als de werkelijke patiënt). De partijen zijn zuiver tegenover elkaar gesteld, op grond van de twee eerste herinneringen, die hier geproduceerd worden: Erik, de chirurg, als de vitale figuur, overschuimend van energie, begeerig om het vleesch des levens te modelleeren; Iris, de dilettante, mislukt als leerling-danseres, die verknoeit, wat zij aanraakt, omdat zij niet tot zelfstandigheid is opgegroeid en een idool zoekt, waarin zij kan opgaan. Dit idool vindt zij in Erik, van wiens leven zij volkomen bezit neemt, wiens energie zij monopoliseert als een vampyr, wiens ik zij idealiseert, opdat het aan al haar verlangens naar geslaagdheid en onfeilbaarheid kan voldoen. De derde in het spel, de bacterioloog Stephen, die ten tooneele verschijnt, als het huwelijk overrijp is geworden, heeft uit den oorlog een misvormend litteeken overgehouden, (nadat hij door zijn vriend Erik was geopereerd), omdat Iris, toen verpleegster, door haar gevoel gedreven, zijn verband losmaakte; Stephan is dus de verpersoonlijking van haar mislukking. Maar als Iris' onzinnige cultus van Erik tot diens uitputting heeft geleid, als het idool afbrokkelt en wegvalt, blijkt Stephen een vergevensgezind mensch, op wien Iris haar gevoel voor Erik gaat overdragen. Daarmee komt de katastrofe voor Erik, die de zelfvernietiging tegemoet gaat; en als dokter Marius, de psychoanalyticus, niet te hulp was geroepen, zou Iris waarschijnlijk nooit begrepen hebben, hoe gevaarlijk zij was en zou zij met Stephen een nieuw funest drama hebben aangevangen. Uit het nogal rijkelijk gezochte slot van het stuk, waarin het
theoretisch ijzerdraad wel het allerduidelijkst voor den dag komt, blijkt, dat Iris in staat is, zelfs direct nadat zij hoort van der dood van haar man, de psychoanalytische proef op de som te doorstaan en Stephen naar China te zenden om hem voor haar invloed te vrijwaren.
Het ‘geval’ klopt dus heel fraai, wil het mij voorkomen. De personages van ‘Grijs Gobelin’ zijn echter slechts concrete menschen, voor zoover zij in de theorie van den auteur passen; er was niet eerst het stuk en toen de psychoanalyse, maar het stuk is, zooals reeds gezegd, om het psychoanalytisch ‘modelgeval’ heen geconstrueerd. Symbool van deze techniek: de psychiater, die als God zelf in het centrum van dit web zit en over zijn menschen regeert, zonder zelf aan critiek van den schrijver bloot te staan. Toch vertegenwoordigt hij heel wat van de ridicule kanten van zijn bedrijf.... misschien zelfs wat te veel van die kanten, omdat hij nu eenmaal door dien schrijver is aangesteld om als opperste rechter te fungeeren Dat getuigt van weinig humor; humoristisch is het stuk dan ook zeker niet, maar wel inlichtend en zeker bedoeld als propaganda voor de therapeutische kracht der psychoanalytische methode.
* * *
Ik ben er niet zeker van, of ik op het late uur het geheele conflict heb weergegeven zooals het behoort; men mag er eigenlijk zijn Freud (misschien ook zijn Adler) wel eens rustig naast leggen. Maar als tooneelexperiment verdiende de opvoering veel lof, dat is zeker, al mag zij, doordat het stuk meer een these dan een kunstwerk is, in menig opzicht niet bevredigen. Zoowel de spelleiding van Bets Ranucci - Beckman als de ingenieuze tooneelbouw van Johan de Meester deden den tekst recht wedervaren, aangezien soberheid er een voorname eigenschap van uitmaakte. De herinneringsbeelden worden geproduceerd op een in verschillende vakken verdeeld tooneel: het gobelin van het verdrongen, maar weer geactiveerde verleden. Deze verdeeling is knap doorgevoerd en heeft niet meer geforceerds dan het stuk zelf; het middenvak is in de eerste plaats bestemd voor de ‘subjectieve’ scènes, waarin de psychiater ondervraagt, terwijl de herinneringsbeelden daarom heen ongedwongen verschijnen, in een tempo, dat ook met den tekst zeer wel harmonieert. Tegen het derde bedrijf werd het alleen wel wat vermoeiend van theoretische juistheid, en, zooals gezegd, het slot is op het kantje van onmogelijk; de acteurs verstarren daar ook tot poppen, die hun lesje opzeggen.
Van de hoofdpersonen mocht men anders vooral Paul Steenbergen zeer prijzen om zijn Erik-creatie, die met name in zijn vitale periode uitstekend was; deze snijlievende chirurg had omtrek en inhoud, meer dan zijn vriend Stephen, wiens rol ook niet zoo dankbaar is; Dirk Verbeek bepaalde zich tot een tamelijk neutrale weergave; men heeft hem wel in rollen gezien, die hem beter lagen. Aan Vera Bondam was de moeilijke taak beschoren de vrouwenfiguur leven in te blazen; zij deed dat met haar bekenden smaak, zonder dat men nu altijd in de structuur van haar persoonlijkheid kon gelooven; zij was wellicht te veel lady voor een wezen, dat zich animaal vastzuigt aan een man en hem ten slotte berooft van zijn waarde, door hem geen eigen ik meer te gunnen. De groote scène, waarin zij haar man dwingt zijn eigen kind te opereeren (met averechtsch gevolg), was meer melodramatisch dan overtuigend. Ph. la Chapelle heeft in dit stuk als de centrale psychiater weinig kansen, omdat hij boven critiek verheven is en dus nauwelijks menschelijke eigenschappen mag vertoonen; maar als zoodanig was hij zijn spreekuur zeker waard.
Vele leden van het gezelschap spelen in ‘Grijs Gobelin’ op den achtergrond; want het drama voltrekt zich vrijwel geheel tusschen de vier genoemden, terwijl de anderen slechts illustratief aanwezig zijn. Zij voldeden aan den eisch, de voorstelling had stellig deze qualiteit, dat zij een geheel was en nergens rammelde. Het talrijke publiek heeft aan het slot dan ook zeer hartelijk geapplaudiseerd; voor de hoofdrollen werden bloemen opgedragen.
M.t.B.