De zaak des konings
‘Thomas More’ van Morna Stuart
Het Nederlandsch Tooneel
Als zoovele auteurs van het genre ‘historische drama's’ gaat de schrijfster van het historische spel ‘Thomas More’ niet uit van menschen, maar van historische gebeurtenissen, die zij achteraf in levende menschen tracht om te zetten. Het drama van den humanist Thomas More, den schrijver van ‘Utopia’, die aan de ongenade van Hendrik VIII ten gronde moest gaan, wordt in deze versie een bij uitstek abstract geval; de aanvankelijk met formeel stilzwijgen tevreden advocaat More, die nog niet rijp is voor de volle consequentie van zijn ‘geestelijk’ standpunt, rijpt tot een martelaar voor die zaak, omdat er tusschen het ‘wereldlijke’ en het ‘geestelijke’ geen compromis mogelijk is; men kan niet God dienen en den koning, wanneer de koning een eed vergt, die tegen het geweten ingaat. In een dialoog tusschen den consequenten vertegenwoordiger van het ‘wereldlijk’ standpunt, Thomas Cromwell, en More, in den kerker van den Tower, wordt dit conflict doorgevoerd; de humanist wordt in den volsten zin des woords ‘geestelijke’, doordat hij de gevolgen van zijn ‘clercken’-standpunt voor zijn rekening neemt, en ook de afschuwelijke marteling op de markt van Tyburn aanvaardt, liever dan den eed af te leggen, die hem van zijn menschelijke waardigheid zou berooven.
Ondanks alle tekortkomingen van de schrijfster is dit conflict in den Tower soms dramatisch overtuigend, maar vermoedelijk meer, omdat men zich (met name in deze tijden!) niet aan het aagrijpende van zulk een beslissing kan onttrekken dan door het aandeel van Morna Stuart zelf. Als tooneelwerk is dit stuk n.l. meer een reeks deels pathetische, deels huiselijke tafereelen dan een handeling tusschen menschen, die zich langs psychologische banen ontwikkelt; deze menschen blijven schematische figuren, alleen de figuur Thomas More is wat meer uitgewerkt, vooral in het laatste bedrijf, dat in dezen stijl verreweg het beste is. In de eerste twee schijnt het zoo nu en dan, of wij met tableaux vivants te doen hebben, die aarzelend levend zijn geworden; de personages spreken en handelen allen in dien welbekenden stijl van historische figuren, die toch met een anachromistisch laagje zijn bedekt, omdat de schrijfster zich niet voldoende van haar eigen tijd kon losmaken. Ook het boek ‘Utopia’ wordt ten tooneele gebracht, als de dames Margaret Roper en Peg Clement een tweetal passages uit dat boek bediscussieeren (waaruit het innerlijk conflict bij More moet blijken); het is allemaal erg onhandig van opzet en doet wel een weinig denken aan het stuk ‘Erasmus’ van Stuiveling, waarin More ook voor den dag kwam. Men kan het geheel nog het beste apprecieeren, als men zich de personen maar voorstelt als kapstokken van bedoelingen, en zeer goede bedoelingen, waarmee de schrijfster Morna Stuart het in de laatste acte, ondanks haar eigen stijl, nog even weet te winnen.
* * *
Er is van een stuk als dit door het spel natuurlijk meer of minder terecht te brengen; met dat al bevreemdt mij de keuze toch, want heel veel wordt het zelfs bij de geweldigste vertolking niet. In de fraaie en stemmige decors van Karel Bruckman hing wel de sfeer, die men zich voor dit milieu denkt, en sommige rollen waren in goede handen. Zoo weet Van Dalsum als Thomas More altijd zijn stempel op de rol te drukken, zoodat men er meer in ziet dan alleen een humanistische schim; er komt leven en beweging in de figuur, die de mildheid en geestelijke verdieping misschien vaak meer weet te suggereeren dan de tekst doet verwachten. Vooral een lichte ondertoon van scepsis, die langzamerhand plaats maakt voor de overgave aan het geestelijk doel, was hier zeer op zijn plaats; dank zij deze rol had het stuk een centraal punt, dat tevens het zwaartepunt was.
Naast Van Dalsum kon men vooral Van Gasteren waardeeren als 'n forschen Thomas Cromwell, met name in 't hierboven genoemde conflict (dat overigens wel heel theoretisch eindigt). Ook Ank van der Moer als Peg Clement de vrouw, die door More wordt geinspireerd en hem op haar beurt door haar toewijding inspireert, deed zeer haar best, maar er is van deze onpsychologisch behandelde figuur evenmin veel te maken als van Mores intellectueele dochter Margaret (Corrie Korevaar); Mies Elout mocht hier de weinig dankbare rol van 's humanisten huisvrouw vertolken, en zoo mogelijk nog ondankbaarder zijn de schoolsche tooneelheeren William Roper (Johan Schmitz) en John Clement (Jacques Snoek).
Anton Roemer verschijnt eveneens als 'n zeer omvangrijke aartsbisschop Cranmer, Hans van Meerten ontbreekt het niet aan houterigheid (waarom spreekt hij alle naamvals-n's toch uit?), als hij Lord Norfolk speelt. Dan waren Jo Sternheim als de hofgeestelijke Wilson en Piet Rienks als de procureur-generaal Rich, heel wat beter in hun element; vooral de laatste heeft uit zijn kleine rol alles gehaald wat er in zat. Maar met dit verspreide goeds bleef het geheel toch een rijkelijke theoretische bestelling, waarvoor men intusschen zeer vriendelijk heeft geapplaudisseerd.
M.t.B.