Er was eens...
‘Il Etait une Fois’ van Francis de Croisset
Centraal Tooneel
Met heel veel goeden wil zou men in dit stuk van Francis de Croisset het probleem van Shaws ‘Pygmalion’ kunnen terugvinden: welk effect heeft de verandering van het ‘uiterlijk’ op de structuur van het ‘innerlijk’, van de menschelijke persoonlijkheid? Maar het is eigenlijk overbodig om in dit geval zoo philosophisch te zijn, aangezien de auteur het zichzelf gemakkelijker heeft gemaakt en het gegeven van iemand, die door een ‘aesthetische operatie’ van een leelijke in een mooie vrouw wordt veranderd, eenvoudig heeft gebruikt om een gedramatiseerden roman policier te schrijven; het gegeven is dus meer onderdeel van de intrige dan inzet, het is psychologisch slechts oppervlakkig verantwoord en de volle nadruk valt derhalve op de nogal spannende historie. De leelijke vrouw, Ellen-Mary, lid van een oplichtersbende, komt door een ongelukje onder het inbreken terecht bij den vriendelijken dokter Sanwood, die haar het inbreken niet erg kwalijk neemt en haar een nieuw leven wil laten beginnen door haar leelijkheid weg te opereeren; dat is zoo zijn theorie, dat een veranderd gezicht ook een veranderde ziel zal bewerkstelligen. En inderdaad, het komt uit; Ellen-Mary, onherkenbaar ‘verschoond’, dringt met zeer booze bedoelingen als gouvernante binnen in het kasteel van een ouden lord, wiens kleinzoontje zij om der wille van een erfenisjager van kant moet helpen maken; maar zij hecht zich aan den kleinen Bob en wordt ook verliefd op den romanschrijver Patrick O'Leary, die bij den lord logeert. Zij wordt dus een ander mensch, en alles loopt erg goed af, aangezien zelfs het verschijnen van den schurkachtigen erfenisjager James Baddington niet kan beletten, dat Patrick en Ellen-Mary elkaar krijgen. Mooier kon het toch al niet, na zoo'n dramatische schoonheidskuur, gepaard aan zielsverreining.
Men krijgt onder den titel ‘Er was Eens..’ wel waar voor zijn geld, wat de spanning betreft, maar erg fraai gebouwd is het stuk toch niet; het is tamelijk rommelig gecomponeerd, en heeft minstens drie zwaartepunten (het oplichtersmilieu, het doktersmilieu en het kasteel van den Lord), terwijl een goed tooneelstuk al meer dan genoeg heeft aan één zwaartepunt. De auteur maakt daarom den indruk van iemand, die een roman voor het tooneel heeft bewerkt en toch niet van zijn romanvorm is losgekomen; veel, wat men in een tooneelstuk met een paar woorden zou kunnen aanduiden, wordt hier uitvoerig verteld, d.i. dus vertoond, en soms met veel vaardigheid. Daardoor wordt het stuk echter nog geen goed stuk, en het valt min of meer buiten het meestal zeer oordeelkundig verzorgde repertoire van het Centraal Tooneel. De eerste scène met het oplichtersgezelschap valt dan ook nog al matig uit, want Chris Baay als leidend oplichter en Péronne Hosang als zijn echtgenoote doen niet hypergeloofwaardig aan, terwijl het optreden van Sara Heyblom als cliënte van dit bureau alleen schijnt te zijn ingelascht om de lengte van het stuk te vergrooten. De regie van Joan Remmelts kon men heel wat beter waardeeren in het ‘operatieve’ gedeelte, dat ons de metamorphose schildert van Ellen-Mary; Rie Gilhuys speelt deze leelijk-mooie vrouw uitstekend, en vooral in het overgangsstadium is zij bij momenten zelfs meer dan men uit den tekst zou kunnen lezen, n.l. psychologisch aanvaardbaar; en dit geldt zeker ook voor Laseur als dr Sanwood, een soepel en innemend rolletje, dat bij Shaw tot prof. Higgins is uitgedijd, maar hier alleen een schakel is in het verhaal. Jan van Ees kwijt zich onverstoorbaar van den erfenisjager Baddington, Remmelts vertolkt de emoties van Patrick, den minnaar, die tenslotte te weten komt, welke gedaanteverwisseling hij heeft meegemaakt, Cor Hermus is een waardige, jichtige lord, en Mies Buillab maakt wel iets
aannemelijks van het aan een hinderlaag ontsnapte kleinzoontje. Gerard Schild, Sam de Vries, Arend Hauer en nog enkele anderen zorgen voor het bijwerk.
Niet al te veel belangstelling, misschien door de internationale emoties, maar vriendelijk applaus.
M.t.B.