Maurice Chevalier
Kurzaal
Als een echte koning van de ‘kleinkunst’ wordt hij voorafgegaan door een reeks herauten, die zijn komst aankondigen: variéténummers van meer of minder gehalte, maar allen slechts bestemd om Z.M. des te stralender te doen verschijnen. En na de pauze verschijnt hij dan ook werkelijk, Maurice Chevalier. Nog eer hij op het tooneel zichtbaar is geworden, heeft hij al een daverend applaus te pakken; men kent hem, van de film, of van ‘echt’ maar in ieder geval is hij een held, die zijn roem voor zich uitzendt.
Hij verovert inderdaad met het grootste gemak een zaal. Door zijn enormen glimlach, die diep-sympathiek is, en door andere kleinigheden. Hij is een reservoir van vulgariteit, maar men zou een middernachtzendeling moeten zijn om het hem kwalijk te nemen, zoo ontwapenend is zijn spel met deze vulgaire elementen. Vergelijk
hem en zijn jovialiteit met Hans Albers en diens jovialiteit, en hij wint het glansrijk, deze zoon van Parijs met den legendarischen stroohoed, al behooren zij beide tot hetzelfde niveau. Ook een ‘Draufgänger’, maar getemperd door dezen zoo enormen glimlach, dat men er haast iets van zelfspot in zou voelen.
In ieder gevel is Chevalier een voortreffelijk speler met zijn gelaatstrekken en zijn ledematen. Hij weet door een enkel attribuut in een oogwenk te veranderen; hij blaast en sputtert binnensmonds als Michel Simon en hij eischt fanatiek, wanneer hij Hitler imiteert. Dat alles is precies in orde, en het publiek wordt steeds enthousiaster. Hij keert terug tot zijn bekende nummers, en eindigt met het onkuische ‘Valentine’, dat hij, als ongekroonde koning van de Fransche planken, ongestraft mag zingen zelfs in Scheveningen, in de Kurzaal.
Zijn vrouwelijke collega Nita Raya, die voor de pauze optrad, is niet onaardig, maar wel een klein sterretje naast de groote. Toch heeft ook zij haar applaus best verdiend, al straalde de voornaamste heerlijkheid wel af op Chevalier zelf.
M.t.B.