Leonce en Lena
Een blijspel van Georg Büchner, opgevoerd door Rotterdamsche Studenten
In het openluchttheater Dijkzigt
Begunstigd door de allerfraaiste weersomstandigheden heeft de Rotterdamsche Vrouwelijke Studenten Tooneelvereeniging gisteravond in het openluchttheater ‘Dijkzigt’ te Rotterdam een goed werk verricht door een opvoering te geven van het ten onzent vrijwel onbekende stuk ‘Leonce und Lena’ van den merkwaardigen vroeg gestorven romantischen tooneelschrijver Georg Büchner (1813-1837). Büchners werk is in de laatste decenniën de eer de beurt gevallen van een soort renaissance uit de vergetelheid, zijn drama's ‘Dantons Tod’ en ‘Woyzek’ werden opnieuw ten tooneele gebracht en onze tijd herkende in hem een voorlooper van het expressionisme. Duidelijk is deze verwantschap ongetwijfeld ook in het romantisch-satirische blijspel ‘Leonce und Lena’, maar eigenlijk nog veel duidelijker is de verwantschap met Shakespeare. Men zou kunnen zeggen, dat Büchner reeds een wedergeboorte van Shakespeare is, zoodat dus het expressionisme van na den oorlog een wedergeboorte van een wedergeboorte genoemd zou kunnen worden. Dat gedurende dit proces Shakespeare zich langzamerhand oploste in andere elementen, specifieke ‘tijdselementen’, behoeft daarbij geen verwondering te wekken. Büchner immers is reeds een theoretischer, een ‘überspitzter’ Shakespeare; hij voert zoowel de poëzie als de psychologie van dezen schrijver door ad absurdum, doordat de verteedering der poëzie en de koude der pessimistische zielsontleding bij hem voortdurend schrille dissonanten zijn.... de opzettelijke dissonanten van den romanticus, die van contrasten leeft en op de punt van een naald balanceerend in de wereld tracht te staan. Deze schrille accenten nu heeft het expressionisme met Büchner gemeen, terwijl diens inspiratie door Shakespeare bij hen op den achtergrond is gekomen; maar juist daarom is hij zulk een curieuze
‘spil’-figuur op de grens van twee werelden.
Bovendien is hij, dat blijkt uit ‘Leonce und Lena’ nog eens sterk, een echte dichter, geen zoogenaamde, die de romantiek ook bij bosjes telt; zijn werk wordt gedragen door een krachtigen poëtischen stroom, en ook in dit opzicht mag men hem gerust met Shakespeare vergelijken. Dat de poëzie steeds weer gebroken wordt door de satire, door de critiek, door de zelfvernietiging van het scepticisme, brengt ‘Leonce und Lena’ in de buurt van Hamlet, al is Prins Leonce, die aan ‘Weltschmerz’ lijdt, slechts één facet van Shakespeares personages en al vertoont prinses Lena weinig overeenkomst met Ophelia. Dat pleit echter ook voor de oorspronkelijkheid van Büchners talent; hij heeft Shakespeare niet gecopieerd, maar hem in den geest der romantiek doen opstaan, zoodat de nieuwe nervositeit van een eeuw, die de Verlichting en Napoleon achter zich had, zich vrij kon manifesteeren. ‘Leonce und Lena’ heeft bv. een element van politieke satire in zich, dat typisch negentiende-eeuwsch Duitsch is, gericht tegen de dwaze ‘Kleinstaaterei’ en de potsierlijke grenzen tusschen de reactionnaire vorstendommetjes en hertogdommetjes; deze satire verbindt zich met de pessimistische melancholie van Leonce, en heeft een ander tegenbeeld in den nar Valerio: ook een Shakespeareaansch geïnspireerde figuur vol aardschen, anti-metaphysischen, realistischen humor, een soort Sancho Panza naast den Don Quichote der romantiek, die zich uit de verveling tracht te redden. Dit onafscheidelijke duo, Leonce-Valerio, keert in allerlei variaties in de Europeesche letteren terug; Büchner geeft er niet den minst origineelen vorm aan.
Zoo kan men zich over de herontdekking van dit stuk eigenlijk slechts verheugen. Hoewel sterk bepaald door den tijd, is het nochtans een levende, poëtische fantasie gebleven, waarmee ook het beroepstoneel eer zou kunnen inleggen.
* * *
De regie van deze opvoering berustte bij Anton Koolhaas, die vroeger zijn krachten al eens met succes beproefde op Jarry's ‘Ubu Roi’ (met Utrechtsche studenten). Dit nieuwe experiment heeft hem wederom een groot succes bezorgd; ik heb alle bewondering voor de verdienstelijke wijze, waarop hij 't poëtische en satirische in deze romantische sfeer met elkaar wist te verbinden en dat met eenvoudige middelen: een gordijn, een podium, een stellage, enkele requisieten en goed gekozen costumes. Bovendien was het spel der dilettanten opmerkelijk, zoodat men de bekende toegeeflijkheid nauwelijks behoeft in te roepen. Vooraan stond ongetwijfeld de met enthousiasme en echten humor gespeelde Valerio (Lidie Visser), die ook bij een beroepsvertooning lang geen slecht figuur zou hebben geslagen. Van Leonce is zeker meer te maken dan de heer Ferman deed, die op den duur de monotonie niet geheel kon vermijden, maar toch een alleszins aannemelijke creatie, wist te geven, evenals Lena (Jos. Fool), haar gouvernante (Coisie Hardemann) en de courtisane Rosetta (Anneke Kuijper). De koning, staatsraad, boeren en dienaren, die den achtergrond vormen voor Büchners scherpe en dikwijls zelfs nog actueele satire, deden het in deze regie uitstekend, ook dank zij den dansen, ingestudeerd door Nelly van der Valk; zij prikkelden den lachtlust, waarzonder in deze sfeer de poëzie niet kan bestaan.
Tenslotte was de avond leerrijk door het als voorspel gegeven ‘Arlequin poli par l'Amour’, een niemendalletje van den rococo-auteur Marivaux; daar kwam maar weinig van terecht, omdat men voor dergelijk onbeduidend werk niets noodig heeft dan een tot en de puntjes verzorgde vertolking door beroepsacteurs, die ons weten te doen vergeten, dat wij
naar pastorale onbeduidendheid zitten te luisteren. De vertooning van de studenten was echter niet meer dan.... dilettantenspel; en de moraal is weer, dat men dilettanten beter stukken van eenige beteekenis kan laten opvoeren dan modewerkjes, die met de perfectie van den vorm staan of vallen.
.M.t.B.