Golden boy
Tooneelspel van Clifford Odets
Centraal Tooneel
Het lijkt niet geheel ongemotiveerd te zeggen, dat er in Amerika langzamerhand (zonder kunstmatigen dwang door officieele instanties) een soort ‘gemeenschapsstijl’ voor tooneelschrijvers gaat ontstaan. En langzamerhand komen de stukken, die het product zijn van dezen eigenaardigen stijl, gelukkig ook naar Europa; ‘Golden Boy’ van Clifford Odets is een van die stukken. Het is een wonderlijke, aan den zelfkant der rommelige prosperity gegroeide stijl, waarin pathetiek, melodrama, psychologie, sentimentaliteit, cynisme en philosophie met elkaar zijn vermengd tot een zeer authentiek geheel. Men krijgt soms den indruk, dat het melodrama van het negentiende-eeuwsche Europeesche tooneel, met zijn ‘sterke scènes’ en zijn schrille effecten, met psychologischen inhoud is volgeloopen, zoodat het sterke speelstuk behouden bleef, maar de inhoud contact kreeg met een sociale realiteit, waar het negentiende-eeuwsche melodrama het publiek juist van wilde afsluiten! In een sterk speelstuk als ‘Golden Boy’ zijn alle accenten zoo schril en pathetisch mogelijk aangezet; geen effect is gespaard om de spanning in elk van de twaalf tafereelen telkens weer naar een hoogtepunt op te jagen; maar tegelijk is er, bij alle pathetiek, romantiek en sentimentaliteit, een drang naar het onpathetische, het cynische en het psychologische, die aan ‘Golden Boy’ zoo nu en dan een ongelooflijk eerlijk reliëf geeft. Uit die innerlijke tegenstellingen heeft de schrijver zijn drama gebouwd; of beter kan men spreken van een in dramatische vormen gegoten epische uiting. Immers: het drama met zijn ontknooping is hier bijzaak, de schildering der figuren òm de figuren vrijwel alles. Die neiging tot schilderen kan men moeilijk anders dan episch noemen, en trouwens reeds het willekeurige van dezen tooneelvorm (de twaalf tafereelen, die de geschiedenis van ‘Golden Boy’ en zijn omgeving
van étappe tot étappe volgen) wijst op een veeleer epische dan dramatische tendens.
Ten ongunste van het stuk is daarmee allerminst iets bedoeld. Zulk een epische dramatiek blijkt zeer mogelijk en zeer boeiend. Te beginnen bij de hoofdpersoon, Joe Bonaparte (Golden Boy), die door zijn minderwaardigheidsgevoelens en zijn rancune gedreven wordt naar de caricatuur van den vooruitgang: de carrière, de veruiterlijking door macht en geld. Door zich op de bokscarrière te werpen, vermoordt Joe geleidelijk aan het violistentalent in hem, en hij vermoordt ook de ‘innerlijke muziek’ in hem, die van geen carrière weet. En zooals het met hem gaat, gaat het mutatis mutandis met de ‘straatmeid’ Lorna Moon, die tusschen Joe en zijn manager Tom Moody heen en weer wordt getrokken, tot zij en Joe zich in een auto te pletter rijden. Op den achtergrond van dit gebeuren staan de twee milieus: het gezin, waaruit Joe voortkomt, met den veel vermoedenden vader als tragische figuur in het centrum; de bokswereld, waarin uitsluitend de normen van het carrièremaken worden geëerbiedigd en waarin Joe en Lorna worden fijngemalen. Dit alles is met een zeldzame felheid en gevarieerdheid van kleur op het doek geworpen; de toeschouwer wordt ontvangen met een schel twistgesprek en hij gaat naar huis met een door Joe en Lorna's dood verstoord dronkemansfestijn; maar hij heeft van a tot z geluisterd en gezien, hij heeft deze schelle accenten en tegen-accenten verdragen en zelfs bewonderd om de sterke eigenschappen van den tooneelstijl, dien Clifford Odets vertegenwoordigt.
* * *
‘Golden Boy’ is daarom een uitstekende inzet van het seizoen door het Centraal Tooneel. De aardverschuivingen, die in de tooneelwereld hebben plaats gehad, spaarden gelukkig de kern van dit gezelschap, waarvan de leden zoo voortreffelijk op elkaar zijn ingespeeld; aan deze opvoering hebben zij wederom alle zorg besteed. Onder de sobere regie van Cees Laseur klopte het geheel vrijwel zonder storingen; en dat zegt wat, gegeven zulk een stuk vol pathetische en sentimenteele motieven, die gemakkelijk te zwaar worden aangezet. Slechts een enkele maal leek mij de regie te forceeren; zoo was b.v. de op zich zelf wel goed getypeerde Eddie Fuseli van Jan van Ees op den duur te overweldigend dictatoriaal en verpletterend. Maar verder kan men slechts bewondering hebben voor de wijze, waarop Laseur de contrasten in dit werk weet op te lossen, ook technisch.
Joan Remmelts is als Joe Bonaparte zeer in zijn element; het impulsieve, en tegelijk vretend-rancuneuze van de rol ligt hem bij uitstek goed. Ook van zijn partner Rie Gilhuys krijgt men een overtuigende Lorna Moon te zien, die zelfs de pessimistische philosophie haar door den schrijver in den mond gelegd knap weet te verwerken; Cor Hermus als de manager Moody heeft ook den juisten draai, al schijnt hij soms den komischen acteur in zichzelf met geweld te moeten onderdrukken. Maar de domineerende figuur wordt de zware, zwijgzame gestalte van den vader, door Laseur volbloedig en traag gespeeld met een zeldzame beheersching van gebaar en intonatie!
Van de kleinere rollen, die vrijwel zonder uitzondering te prijzen zijn, noem ik nog Gerard Schilt en Péronne Hosang als het chauffeursmenage, Chris Baay als een populairen philosoof, Sam de Vries als een aanstekelijken Roxy Gottlieb (humoristisch nevenmotiefje) en Jan Teulings in een verdienstelijke dubbelrol (Frank Bonaparte en Pepper White). Het wisselende décor voldoet in elk opzicht.
Geen wonder, dat deze voorstelling, die een volle zaal had getrokken, uitermate enthousiast is ontvangen!
M.t.B.