Lessen in laster
‘School for Scandal’ van R.B. Sheridan
Residentietooneel
‘School for Scandal’ van R.B. Sheridan (1751-1816) heeft een langzamerhand eenigszins legendarisch geworden reputatie gekregen, maar het is een reputatie, die door en door verdiend is. Dat heeft de uitstekende voorstelling van gisterenavond bewezen; want een opvoering kan niet zoo goed zijn, of een goede tekst is beter. Het stuk in quaestie geldt als Sheridans meesterwerk, en men geeft het dien naam niet ten onrechte; het is in zijn soort werkelijk meesterlijk, het is een kamermuziek van den laster, die hier de universeele rol vervult van tegelijk bemiddelaarster en onheilstichtster. De comedie van Sheridan, gebonden aan de achttiende-eeuwsche Engelsche salon, zooals de comedie van zijn eeuwgenoot Goldoni gebonden is aan de burgers en het volk van Venetië, geeft een beeld van den laster als een elegant gezelschapspel; nochtans is de elegance niet zoo volstrekt, of men merkt de persoonlijke venijnigheid van den schrijver, die reden had zich langs dezen weg te wreken op de zich als ‘principes’ vermommende hypocrisie. ‘Niets is edeler dan een man van principes’; die waarheid van de hypocrieten slaat in ‘School for Scandal’ in haar tegendeel om, doordat de spinsels der hypocrisie zoo gecompliceerd worden, dat de opperhypocriet Joseph Surface er zich in verwart. Met een zeldzame intensiteit is dat gedeelte van het stuk geschreven, waarin de vrouw van Sir Peter Teazle zich achter het scherm verbergt en Sheridan het zoo klaar speelt, dat de echtgenoot zelf haar daar ontdekt.... door haar voor een ander te houden! Dat alles heeft een zoo lichte toets, dat men voelt met iemand te doen te hebben, die over zijn eigen wraakneming ook gerust kon glimlachen.
Deze kamermuziek van den salon-laster is zeker niet minder doeltreffend dan de tegenwoordige officieele radio-laster, die door millioenen gesuggereerden wordt ingedronken, maar zij wordt door de cultuur van Sheridan, het virtuose Parlementslid, geheel behandeld als een spel, met regels; zij bestrijkt een beperkter gebied, al is zij in wezen even universeel als de politieke propaganda, zij is, kortom, behalve een zonde ook nog een kunst. De personages van Sheridan zijn scheppingen van iemand, die pleizier heeft in het contrapunt van hypocrisie en losbolligheid; de beide broers, Joseph en Charles Surface, zijn geen psychologisch verantwoorde wezens, maar twee ‘muzikale’ motieven, dat van de hypocrisie en dat van de losbolligheid, die tegen elkaar worden uitgespeeld, tot het laatste motief het wint; maar eigenlijk is de overwinning van den goeden losbol op den slechten hypocriet meer een blijspelslot, want het is Sheridan vooral te doen om de ‘muziek’ van den laster: dat communicatiemiddel tusschen de menschen, waardoor de ‘principes’ in stand worden gehouden, en waarzonder de maatschappij niet kan bestaan. (Ook Charles Surface, de losbol, die Sheridans sympathie heeft en het geld krijgt van den door en door goede oom Oliver, bedient er zich van, zij het op een aangenamer, speelscher wijze!) Het eigenaardige van dit soort tooneelwerk is, dat het doorloopend boeit, hoewel de personages ‘typen’ zijn gebleven; het fascineerend uitspelen van het eene type tegen het andere noem ik een bij uitstek muzikale kunst; zoowel de ‘handeling’ als de ‘karakterteekening’ zijn bijzaak, want de geheele compositie wordt beheerscht door het ‘pro en contra’ dier typen. Sheridan is een meester in de variatie; hij goochelt zoo met zijn figuren, dat zij in de onverwachtste situaties tegenover elkaar komen te staan, om in een volgend oogenblik weer te worden weggerukt naar een andere positie.
Zijn dialoog is verre van simpel, maar het vuurwerk er in mist, hoe bestudeerd het ook moge zijn, nooit zijn effect; in dit opzicht doet Sheridan soms denken aan Shaw in zijn beste momenten; ook Shaw laat zich vaak drijven op het spel der conversatie, dat bij Sheridan alpha en omega van het tooneel is.
* * *
Het Residentietooneel had moeilijk een beter stuk kunnen uitzoeken om te bewijzen, dat het bestaat en hoe het bestaat. Na de gelegenheidsvertooning met ‘1813’ en het nogal vermakelijke, maar onbeduidende ‘Sara Simpel Hoeden’ is de opvoering van ‘Lessen in Laster’ te beschouwen als de eigenlijke opening van het seizoen; een opening, die klinkt als een klok. Want de vertooning onder de origineele regie van Johan de Meester mag gelden als een modelvertooning, die niet alleen den tekst volkomen recht doet wedervaren, maar daarenboven een sfeer van ‘tooneelpoëzie’ weet te scheppen, waaraan de interpretatie van juist deze comedie behoefte heeft. De Meester had zich van een voortreffelijken medewerker verzekerd: Gerard Hordijk, wiens magnifieke decors een visueele ‘omlijsting’ hebben gecreëerd, waarover niets dan lof kan worden gezegd. Wij hebben Hordijk meer aan het werk gezien voor het tooneel (speciaal voor het studententooneel), maar nooit had hij nog de kans om zich zoo veelzijdig te laten bewonderen. Ik noem b.v. de bibliotheek van Joseph Surface als een prachtig voorbeeld van een tegelijk luchtige en monumentale versiering, en de schilderijenzaal met de geestig opgeloste portretreeksen. De costumes sloten zich bij deze decors bijzonder goed aan; zij brachten rijkdom en afwisseling zonder banale schreeuwerigheid.
Ook voor de spelers een woord van hulde. Het gezelschap blijkt al uitstekend ingespeeld; een vertooning van Sheridan eischt veel van het samenspel, en dat vele wàs er. Bijna alle acteurs overtroffen zichzelf, zoo b.v. Adolphe Engers als een prachtige, vleezige koloniale oom Oliver, zoo Dirk Verbeek als een deftige Sir Peter Teazle, zoo Enny Meunier als zijn coquette, maar in wezen trouwe vrouw, zoo vooral ook Paul Steenbergen als de nergens aangedikte, juist daardoor als ‘goed’ aanvaardbare losbol Charles Surface. Johan de Meester zelf heeft den hypocriet Joseph met minstens evenveel talent gespeeld; het ‘geven en nemen’ van den ‘eerlijken makelaar’ kwam hier geheel tot zijn recht. Dan zijn te noemen Fie Carelsen, in een giftig paars, als de koningin van den laster, en Bets Ranucci-Beckman als een kwebbelfregat van den eersten rang; Henk van Buuren als een stille, slimme Israëliet; Piet Bron als een stoere Rowley. Knappe komische rollen van Bob de Lange en Evert Burema, leden van het roddelkoor; en La Chapelles gedrochtelijk lasterventje Shake, den mephisto van Sheridan. Marty Hansen gaf de onschuldige Maria heel blank en naïef.
De opvoering had veel publiek getrokken, dat enthousiast applaudisseerde, tot ook Hordijk ten tooneele verscheen en vele bloemen waren opgedragen. Zij heeft dan ook werkelijk maar één fout; zij zal niet gemakkelijk te overtreffen zijn.
M.t.B.