De tweede kans
‘Dear Brutus’ van James Barrie
Het Masker
Het probleem of de mensch zijn eigen lot in handen kan nemen, dan wel volkomen gedetermineerd is door de factoren die zijn bestaan bepalen, wordt in ‘Dear Brutus’ van James Barrie (den eenigen tijd geleden overleden Schotschen auteur, die dit stuk in 1917 schreef) niet zoozeer met een nieuwe en origineele oplossing verrijkt, dan wel romantisch en ironisch bemediteerd naar aanleiding van Shakespeare-herinneringen; want de analogie met de ‘Midzomernachtdroom’ is tot in finesses door te trekken, ook al zijn de personages niet dezelfde, al is Puck hier een wonderlijk oud heertje, luisterend naar den naam Lob, en al meenen wij het ezelsprofiel en de schim van Titania in wel zeer gemoderniseerde gedaante te zien opduiken. Barrie laat, evenals Shakespeare, zijn menschen in een ‘woud’ los, het bosch van het onderbewuste, waarin de maatstaven van het bewuste leven niet meer gelden, waarin de trotsche lady met den butler onder een boom vrijt en de echtgenoot de rollen van zijn vrouw en minnares kalmpjes omdraait. De herinneringen aan Shakespeare's comedie zijn hier overigens ‘met voorbedachten rade’ verwerkt, en met een beetje moraal en humor van een nieuwen tijd aangelengd tot een soms wat traag verloopend, dan weer speelsch gearrangeerd geheel: product in ieder geval van een verdienstelijk tooneelschrijver, die in dit geval alleen te duidelijk tegen een grooten voorganger aanleunde om overrompelende verrassingen te kunnen brengen. Maar misschien wilde hij dat ook niet, en slechts in hedendaagschen vorm de oude wijsheid navertellen. Het sprookje is ook bij hem de ondergrond; het huis van Lob, die zijn gasten heeft geïnviteerd op een geheimzinnig avontuur, is een sprookjeshuis, of, als men wil, de springplank voor de duikers, die hun ‘tweede kans’ willen wagen in het lokkende element der verbeelding, om te ontdekken, dat de ‘tweede kans’ zich in de wereld van het onderbewuste
eenigszins anders laat aanzien dan in die van de bewuste begeerte om het leven over te doen.
Dat Barrie een van zijn personages de woorden van Cassius laat uitspreken:
Dat wij niet méér zijn dan wij zijn, vriend Brutus,
Ligt niet aan ons gesternt' maar aan ons zelf,
bewijst, dat hij zijn laatste troef niet voor dit verraderlijke onderbewuste, maar voor den menschelijken wil bewaart.... of althans zou wenschen te bewaren, want bij een romanticus als Barrie mag men niet te veel consequentie verwachten. Zijn stuk doet ons zoo nu en dan even denken aan ‘Time and the Conways’ van Priestly en aan Strindbergs ‘Droomspel’, maar in zoeter, gemoedelijker, moralistischer vorm.
* * *
‘De Tweede Kans’ heeft spelmogelijkheden genoeg, al vermoedt men na het eerste bedrijf wel ongeveer, wat er in groote lijnen komen moet; de dialoog is onderhoudend, de figuren zijn goed getypeerd. In het huis en het bosch van Lob (in koboldstijl gespeeld door Henk Rigters) ziet men Ko Arnoldi met veel meer pleizier in zijn creatie van den schilder Will Dearth met zijn opgedroogde inspiratie dan als den griezeligen Blaise Couture uit ‘Asmodée’; in dezen schilder is de genezende en vormende macht der illusie (het kind, dat hij niet heeft, in droomland gespeeld door Ans van Merlevoort) het sterkst, terwijl zijn vrouw (Jacqueline Royaards-Sandberg) in beide gebieden tevens het sterkst met hem contrasteert. Een uitstekend ‘span’ is het duo van lady en butler (Georgette Reyewsky en John Gobau); en Adolphe Rijkens demonstreert als John Purdie met zijn echtgenoote en de door hem geadoreerde Johanna Trout (Willy Haak en Helen Pimentel) het erotische verwisselingsmotief uit de ‘Midzomernachtdroom’ op zeer amusante wijze. Een aardige vondst van Barrie is de aandoenlijke Coade (John Soer), die als vrijgezel door het droombosch dartelt en zijn vrouw (Lize Servaes) op een bijna gevaarlijk-logische manier via de droomfantasie weer terugkrijgt.
Er was een talrijk publiek, dat soms ook in het (wel suggestieve) bosch scheen te verdwalen, maar er evenzeer als de spelers weer uit kwam, in dit geval met applaus.
M.t.B.