Van den vos Reinaerde
Een uitstekende bewerking van het oude dierenepos
Amsterdamsche Tooneelvereeniging
Niet ten onrechte staat het dierenepos ‘Van den Vos Reinaerde’ bekend als een van de zeer zeldzame meesterwerken in onze overigens reeds door Busken Huet in zijn ‘Land van Rembrandt’ als vrij onooglijk gequalificeerde middelnederlandsche letterkunde. Men doet er zelfs verkeerd aan de satyre van ‘Willem die Madoc maakte’ speciaal te beschouwen als een sociale satyre; de strekking van den Reinaert is diepgaander, omdat de auteur van dit ongemeene werk wel de sociale verhoudingen als materiaal voor zijn spot gebruikte, maar er zich geenszins in uitputte. Met andere woorden: als Reinaert de vos den derden stand vertegenwoordigt, zooals sommigen hebben beweerd, dan kan men zijn moraal ook gerust tegen dien stand keeren, want er is geen enkele reden, om den derden stand als onkwetsbaarder te beschouwen voor de ‘reinaerdie’ dan de andere standen; ook de Britsche leeuw en de Volkenbond, evenals trouwens Mussert en Moskou, kunnen uit den Reinaert nog een en ander leeren. Ware de moraal van dit epos slechts de moraal van een sociale satyre, het zou niet zoo springlevend zijn, als het (ook blijkens deze nieuwe en zeer te prijzen bewerking) nog altijd is.
Het komt eigenlijk hierop neer: de vos is niet de held van het immoreele, maar van het amoreele. Dat maakt een belangrijk verschil; want immoreele (dus tegen de moraal gerichte) verhoudingen kan men bestrijden en, indien men succes heeft, afschaffen; het amoreele daarentegen is een andere levenshouding dan die van moraal en anti-moraal; want amoreel denken en handelen beteekent: denken en handelen, alsof de geijkte moraal geen geldigheid had, alsof de persoonlijkheid, die zich van eigen waarde bewust is, ‘zichzelf genoeg kan zijn’. Daarom lijkt de amoreele held in bepaalde verhoudingen immoreel. Men lette er op, dat Reinaert niet op een eiland leeft, maar steeds in relatie tot de collectieve moraal, d.i. van het standpunt van het individu: de quasi-moraal, die zichzelf tot algemeene en verheven norm opblaast; zonder de quasi-moraal zou er ook geen Reinaert zijn, die in alles de oppositie vertegenwoordigt, die dus, tegenover zooveel schijn en voosheid, wel als immoreel moet uitkomen, eenvoudig omdat hij geen ezel is en niet meebalkt in het koor der quasi-moralisten van Koning Nobel af tot kapelaan Balijn toe.
Reinaert is in de oogen der quasi-moralisten, wier heele hebben en houden afhankelijk is van woorden en nog eens woorden, een immoreele figuur, evenals Machiavelli; ook Machiavelli echter kan men onmogelijk los denken van de middeleeuwsche, overleefde (en dus quasi geworden) moraal, waarop hij reageerde, en noch Reinaert, noch Machiavelli zijn dus te vereenzelvigen met de caricaturen, die de openbare braafheid van hen geeft. Daarmee is volstrekt niet gezegd, dat Reinaert geen schurkenstreken bedrijft; maar het accent van het epos ligt niet op die schurkenstreken, maar op het conflict tusschen de quasi-moraal en den eenling, die in de plaats van deze moraal van woorden en rompstanden het elastisch en soepel organisme van een doorleefde, persoonlijke moraal stelt. Of dat probleem nu toevallig, zoo omstreeks 1300, kon worden belichaamd in een conflict tusschen de standen, is bijzaak, en was ongetwijfeld ook bijzaak voor den dichter van den middeleeuwschen Reinaert; dat merkt men aan zijn psychologie en aan de onbevangenheid, waarmee hij zich tegenover de collectieve moraal überhaupt verhoudt.
Dit zij vooropgesteld, omdat daaruit tevens volgt, waarom de bewerking, die door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging wordt opgevoerd, zoo uitstekend (ik mag wel zeggen: op het niveau van het oorspronkelijke epos) is. De bewerker heeft nl. niet een domme, anecdotische dramatiseering gegeven, maar zich welbewust ingesteld op het kernprobleem van den Reinaert en dat belichaamd in de tegenstelling tusschen den Vos, als het bij uitstek amoreele wezen, tegenover een ‘rei’ van Ezels, de bij uitstek moreelen (in den zin van: collectief, quasi-moreelen). Dit koor geeft een voortreffelijke synthese van wat in den tekst zelf in verschillende dieren-individuen wordt onderscheiden als leeuw, beer, wolf, kater, das, ram, enz.; dit koor geeft de algemeene moraal van hebzucht, vraatzucht, praatzucht, praalzucht, preekzucht, etc. etc., zooals die in de afzonderlijke dieren tot uiting komen onder den verzamelnaam ezelsmoraal. En ezel zijn beteekent niet goed of slecht zijn, maar dupe zijn van den vos.
De bewerker is onbekend; onze Brusselsche correspondent heeft destijds, bij de Vlaamsche opvoering, gewag gemaakt van het gerucht, dat men Kamiel Huysmans op deze bewerking zou moeten aanzien. Als het zoo was, zou het voor den heer Huysmans geen geringe eer zijn; en onmogelijk is het niet, aangezien (naar ik persoonlijk eens heb mogen constateeren) deze politicus een uitstekend kenner van de Reinaertstof is. Maar al of niet Huysmans: de bewerking is een compliment waard. Dat verschillende episch belangrijke scènes (b.v. de mishandeling van den beer en den kater door de dorpelingen) om der wille van het dramatisch evenwicht zijn uitgesneden en door de reactie van het ezelskoor overgenomen, is zeer goed gezien; een bewerker van minder allooi zou juist op zulke dingen gestrand zijn. Ook is het oorspronkelijk precies zooveel gevolgd als noodig is om zijn geest te behouden, terwijl de toevoegingen en veranderingen van den bewerker dien geest allerminst schaden. Alles bij elkaar dus een belangrijke aanwinst voor het tooneel en onder de diverse Reinaert-bewerkingen één die met lof genoemd mag worden!
* * *
De Amsterdamsche Tooneelvereeniging luidt met dezen Reinaert op een eervolle wijze haar bestaan uit; de opvoering als geheel resumeert ongeveer de verdiensten van dit gezelschap, dat, indien het al uiteindelijk gefaald moge hebben, in de annalen van het Nederlandsche tooneel toch een bijzondere plaats zal blijven innemen. De regie van Albert van Dalsum getuigde van een kostelijke fantasie, die bovendien geheel beantwoordde aan het anthropomorphe beeld van de dierenwereld, zooals ons dat uit den Reinaert tegemoet komt. Dat bleek uit de opvatting der acteurs individueel ook, evenals uit de geschakeerde barok-zinrijke costuums (ik denk b.v. aan den eminenten das, een uitstekende vermenging van het dierlijk ‘origineel’ met de styleering van de Grimbaert-figuur!) Alleen kan deze vertooning (waarin wegens ziekte twee rollen moesten worden overgenomen) nog veel meer worden ingespeeld, zoodat diverse kleine oneffenheden en onzekerheden verdwijnen; en het begin (de ‘gewapende vrede’ door koning Nobel geboden en door de dieren geïllustreerd) moet met meer tempo worden genomen.
Een woord van hulde aan Ben Groenier allereerst, die zware Reinaert-rol scherp en expressief heeft gespeeld, echter zonder overdreven caricaturale trekken, bijgestaan door een vossin, wier echtelijke trouw Loudi Nijhoff zeer wel met list vereende en een drietal veelbelovende welpen. Louis van Gasteren (met Jos. van Gasteren als koningin) trof als koning Nobel den juisten toon, zwanger van moraal en standsbesef en tevens onweerstaanbaar soms herinnerend aan het voederen der leeuwen in Artis. De lompe pedanterie van den beer vond een knappen pleitbezorger in Oscar Tourniaire, terwijl zoowel Frits van Dijk als J. Sternheim (resp. als Tybaert en Grimbaert) kostelijke staaltjes van hun kunnen te genieten gaven; Henk Schaer, die voor wolf moest invallen, deed dat zeer naar behooren. Bob de Lange bevestigde weer een tooneelscalpje aan zijn gordel door een coquet poedeltje; een fraaie Cantecleer van La Chapelle, een schichtig haasje van Tatia Wyma en een breede kapelaan-ram van van Warmelo mogen van de overige dieren nog wel even afzonderlijk vermeld worden. Nell Knoop sprak den proloog en was voorts uil.
Het koor van ezels is van opzet uitstekend, maar het kan hier en daar nog iets perfecter functioneeren; de vondst is zulk een perfectie best waard.
De schouwburg was goed bezet en het applaus nam hand over hand toe, naarmate het spel vorderde, terwijl aan het slot Groenier een speciale en verdiende hulde in ontvangst moest nemen.
Moge een reprise een uitverkocht huis vinden!
M.t.B.