Nee, dochter, nee!
Blijspel van Mark Reed
Centraal Tooneel
De bezwerende titel van dit charmante Amerikaansche blijspel, dat al direct het voordeel heeft niet geesteloos te zijn, zooals het gros der blijspelen, bevat ook het probleem ervan.... probleem met bescheidenheid gezegd, want men heeft hier eigenlijk meer te doen met een hoogst gecompliceerde situatie, waaruit zich het probleem spelenderwijs ontwikkelt. De tegenstelling tusschen de generaties is ook ditmaal weer present, maar niet zwaarwichtig, meer in den vorm van een comedie van verwarringen, die het fatsoen en onfatsoen van de twee generaties stevig door elkaar haalt om den toeschouwer tenslotte met de conclusie achter te laten, dat het individueele geval van twee menschen altijd belangrijker is dan welke theoretische probleemstelling ook. Want moeder en dochter zijn gelijkelijk mengsel van conventie-verachting en conventionaliteit; alles hangt van het oogenblik af, waarin de bereidheid tot een bepaalde levensformule wordt gevraagd. De moeder, ‘vrije vrouw’ en zelfs strijdbaar suffragette uit het tijdvak van Bernhard Shaw, wordt door moraliteit overweldigd op het moment, dat zij in de moederrol moet ‘optreden’; maar het élan van haar dochter om haar avontuur door te zetten, ‘recht’ te laten gelden, zooals de vorige ‘vrije’ generatie dat liet gelden, brengt haar voor het tribunaal van haar eigen consequenties.... en zij wordt weer inconsequent, immoreel, geeft de dochter haar zegen mee op het week-end, dat overigens meer ernst is dan het eerste het beste huwelijk uit conventioneele overwegingen. Maar ook die dochter is op haar beurt behept met allerlei gevoelens van conventioneelen aard, alleen zijn die wat anders verdeeld; en zoo is het ook haar vriend, die in het derde bedrijf zelfs de bij uitstek moreele rol te spelen krijgt, op het oogenblik, dat hij zich door de schijnbare immoraliteit van zijn toekomstige schoonfamilie ziet omsingeld.... De eenige wezenlijke moraal van
den schrijver lijkt me een zeer verdienstelijke, en wel deze: de individuen zijn in deze precaire zaken gewichtiger dan de theorie. Er is überhaupt geen theorie over de liefde, die niet schipbreuk lijdt op de situatie. Huwelijk, vrije liefde, vrije liefde-huwelijk: het zijn alles slechts namen, het gehalte van die namen hangt af van de personen, die er gebruik van maken....
De auteur is er uitstekend in geslaagd dit gegeven licht en ‘dubbelzijdig’ te houden, zoodat tot op het laatst de spanning onverminderd blijft. Vooral in het tweede en beste bedrijf is de dialoog uitstekend; boven het gewone blijspelpeil uit is b.v. de uiteenzetting tusschen moeder en dochter, waarbij de dochter zelfs de poëzie te hulp roept om mama terug te dwingen naar de aera der suffragettes en den glorietijd der, vrouwelijke onafhankelijkheid. De toon varieert tusschen humor en ernst: een reeks van overgangen, die voor de acteurs niet altijd gemakkelijk is bij te houden, maar aan het geheel een zekere elasticiteit verschaft, die het stuk ervoor behoedt in een procédé vast te loopen. Zoo is b.v. de mallotige tante Connie, die van de eene echtscheiding in de andere rolt, een typische blijspelfiguur, terwijl andere personages (Ellen, de dochter, Ann, haar moeder, Douglas Hall, de vriend) veel meer doorwerkt zijn en (altijd binnen de grenzen van het geval) psychologisch zeer aannemelijk worden. Anns man Lewis en haar vroegere vriend (thans logé) Titus Jaywood houden het dan weer meer met het zuivere blijspel, maar alles wordt door den schrijver op een zeer bekoorlijke manier geharmoniseerd tot een comedie van uitstekend gehalte.
* * *
Stukken als dit liggen wel bijzonder in de lijn van het Centraal Tooneel met zijn kern van perfecte ‘blijspelspelers’, die het werkelijk niet in de grove klucht behoeven te zoeken om den luchtigen toon van dit genre precies te treffen. Jan C. de Vos, die lang bij wat obscure gezelschappen zwierf, is een acteur, die een aanwinst beteekent voor dit gezelschap, zooals gisterenavond wel bleek uit den Titus Jaywood, dien hij met het lichte accent, voor die rol vereischt, speelde als een goochelaar. Mien Duymaer van Twist leek soms wat ‘tegen de rol aan’ in haar moederfunctie, die snelle overgangen van echt sentiment naar blijspelsituatie vergt; overheerschte het laatste element hier niet wat al te eenzijdig? en heeft de schrijver zich deze overgangen niet soepeler voorgesteld? Dan waren er de oude bekenden: Mary Dresselhuys uitstekend op dreef en juist in de ‘overgangsperioden’ volkomen in den toon als Ellen; Cor Hermus, met dezelfde perikelen kampend als Mien Duymaer, omdat hij een geboren ‘blijspelspeler’ is, maar bij momenten kostelijk door zijn aanstekelijke vadercreatie; Gijsbert Tersteeg, die de Adonis van het ensemble is, maar tegelijk als Douglas Hall uitstekend den moreelen achtergrond van den ‘vriend’ laat uitkomen; Rie Gilhuys, tenslotte, als een amusante scheidingsmaniak. Voor de regie is Joan Remmelts verantwoordelijk, en met eere.
De ontvangst door het publiek was even ondubbelzinnig als de handeling gecompliceerd, zoodat ‘Nee, Dochter, Nee’ wel niet voor de laatste maal hier zal zijn gespeeld.
M.t.B.