Andere gezelschappen.
Het Centraal Tooneel had men hier wel wat vaker willen zien, want het is een gezelschap, dat door zijn samenstelling een speciaal repertoire bijzonder goed tot zijn recht doet komen; maar wàt wil zagen, was steeds de moeite waard. Ik noem allereerst de uitmuntende satyre van Curt Götz, ‘Prof. Dr Hiob Prätorius’, waarin Laseur als Prätorius excelleerde, maar die ook de rest van het ensemble zeer goede kansen gaf; en dan ‘Het Voorste Legioen’, een curieus stuk rondom de Jezuïetenorde, waarvan de residentie de première wat laat heeft gekregen, voorbeeld van katholiek tendenstooneel van sterk gehalte en zonder goedkoope effecten. En in een blijspel als ‘French Without Tears’ (‘Lorelei 1937’) ziet men de talenten dezer acteurs zich in voortreffelijk soepel samenspel met groot genoegen ontplooien.
Van Het Masker, dat een minder homogeen ensemble is dan het Centraal Tooneel, maar dat verschillende knappe acteurs onder zijn leden telt, kregen wij ditmaal o.m. een opvoering van ‘Le Coeur’ van Henri Bernstein, een stuk van O'Neill, dat ik door omstandigheden niet gezien heb en een zeer gelukkige vertolking van Molnars ‘De Groote Liefde’, waarin Ank van der Moer vooral bijzonder op den voorgrond trad. Deze actrice is een van de ‘coming women’ van het Nederlandsche Tooneel.
Het Gezelschap Jan Musch heeft ‘Nathan der Weise’ voor den dag gehaald en ons in de gelegenheid gesteld, Lessings beroemd personage nog eens van dichtbij te bekijken. Het Gezelschap van mevr. De Boer-van Rijk heeft de verdienste gehad met Familiy Affairs (‘Om de Ronde Tafel’) een ware moederliefde-epidemie in te zetten, die zoowel bij Het Hofstadtooneel als bij Het Masker om zich heen greep in stukken als ‘Het Nest’ en ‘Kinderzegen’. De moederlijkheid moge er van geprofiteerd hebben...
Het gezelschap, dat de provincie bespeeld heeft, de Ned. Tooneelgroep, heeft door een verdienstelijke opvoering van ‘Scrooge en Marley’ acte de présence gegeven.
Uit wat men zoo gemiddeld over de Nederlandsche planken ziet gaan, kan men wel opmaken, dat het ons niet aan goede acteurs ontbreekt. De organisatie van het Nederlandsche tooneel laat echter nog altijd te wenschen over. Er zijn te veel gezelschappen, en niet alle spelers, die het verdienen, hebben de goede plaatsen. Of men aan dat euvel een einde kan maken? Cor Ruys, die met de noodige blijspelen voor het voetlicht is gekomen, wordt meer en meer een ‘Possenspieler ohne Scham’, en zijn talent verdiende een beter emplooi.
Het Fransche tooneel was dit seizoen, wat het repertoire betreft, op beter peil dan in het vorige, toen er alles aan te verbeteren viel. Over de qualiteit van het spel kan men ook nu niet veel anders dan goeds zeggen, al bleek toevallig meermalen, dat de opvoering van een Nederlandsch gezelschap niet onder behoefde te doen voor de Fransche (zoo b.v. ‘Le Coeur’, ‘Elisabeth, la Femme sans Homme’). Sacha Guitry bleef gerantsoeneerd op één avond, en dat is een merkbaar verschil met den overvloed van verleden jaar!