Shakespeares ‘Macbeth’
Opvoering door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging
Albert van Dalsum Macbeth, Charlotte Köhler Lady Macbeth
DE ‘MACBETH’-TRAGEDIE valt ongeveer in denzelfden tijd, waarin Shakespeare zijn ‘Othello’ (een vorig seizoen door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging opgevoerd) concipieerde. De stukken vertoonen een zekere overeenkomst van motief; in beide wordt de ‘held’ tot een ‘misdadige’ handeling gebracht door de inspiratie van een boozen geest, die in zekeren zin zijn dubbelganger is; deze ‘helden’ (Othello en Macbeth) zijn dus in beginsel meer waard dan hun misdaad, maar evenzeer dupe van het noodlot, dat met hen speelt. De jalouzie van Othello, aangeblazen door Jago, heeft een pendant in de machtswellust van Macbeth, die zich tegen de voorspellingen der heksen niet verzetten kan en in Lady Macbeth de ‘vennoot’ vindt voor zijn verschrikkelijke ondernemingen. Maar de schakeeringen zijn in dit stuk geheel anders dan in ‘Othello’, zooals de geheele atmosfeer (die Shakespeare ditmaal ontleende aan de kroniek van Holinshed) anders is. De tragedie der jalouzie is in 't Zuiden, die van de macht in het Schotsche Noorden gelocaliseerd; al heeft de Macbeth van het drama niet veel meer dan een feitenrelaas gemeen met den Macbeth der historie, die in de elfde eeuw regeerde, het lijkt toch niet geheel toevallig, dat Shakespeare in dezen achtergrond de aanleiding vond voor juist dit conflict.
Wat beide drama's echter volstrekt gemeen hebben, is de drang tot handelen onder invloed van een impuls, die niet overeenkomt met de alledaagsche moreele impulsen der ‘gewone’ menschen. Het denken ontsnapt hier aan de gebruikelijke maatstaven van goed en kwaad en drijft het handelen op tot schending der menschelijke wetten. Tusschen Jago en Lady Macbeth zou men een merkwaardige parallel kunnen trekken; zij zijn, op totaal verschillende wijze, beide bestemd om hun ‘held’ over zijn scrupules heen te helpen, maar terwijl Jago op een vertrouwenden, tot argwaan slechts met moeite te bewegen Othello stuit, is Lady Macbeth veeleer de druppel, die den emmer doet overloopen. In Macbeth is de bereidheid tot de ‘misdaad’ veel grooter, omdat hij veel dichter tot zijn noodlot genaderd is; aanstonds, bij het begin van de eerste acte, wordt hem door de heksen een machtsvergrooting geprofeteerd, die ten deele onmiddellijk door het verloop der dingen wordt waargemaakt; afgezanten komen hem melden, dat hij Thane of Cawdor is geworden, zooals een der heksen hem voorspelde. Waarom zou dan ook de rest der profetie; het koningschap, niet in vervulling gaan? Den sleutel voor Macbeths machtstragedie, die volgen gaat, vindt men in zijn overweging terzijde:
This supernatural soliciting
Cannot be ill, cannot be good; if ill.
Why hath it given me earnest of success.
Commencing in a thruth? I am Thane of Cawdor:
If good, why do I yield to that suggestion
Whose horrid image doth unfix my hair
And make my seated heart knock at my ribs,
Against the use of nature?
‘Jenseits von Gut und Böse’ geraakt de ‘held’ der tragedie, die eenmaal de gedachte bij zich heeft toegelaten aan een handeling, die indruischt tegen de menschelijke wetten der moraal. De veelbesproken heksen, die Macbeth begroeten als machtiger dan hij volgens zijn eigen besef is, vertegenwoordigen voor de psychoonalytici zijn verdrongen wenschen; men kan ook zeggen, dat zij de omkeerbaarheid van de geheele menschelijke moraal vertegenwoordigen, die zich in de figuur Macbeth tragisch zal voltrekken. Daarom komen deze wezens ‘uit een andere wereld’; een wereld, waarin de maatstaven der menschen niet van kracht zijn (in de overlevering omtrent Macbeth waren deze personages geen heksen, maar de drie Nornen).
Zoowel in Jago als in Lady Macbeth schiep Shakespeare echter intiemer dan de ‘held’ met deze omkeering der moraal vertrouwde wezens. Lady Macbeth, als vrouw minder aarzelend in het overschrijden van grenzen dan Macbeth zelf, neemt de functie der heksen over; het instinct speelt de fantasie in de kaart; wat Macbeth aan weerstand tegen zijn fantasie nog bezit, wordt door het instinct van Lady Macbeth weggevaagd. Daar staat tegenover, dat zij ook het eerst aan deze gruwelijke grensoverschrijding bezwijkt; Macbeth vergroeit langzamerhand met zijn rol van tyran, van a-moreel levend en handelend wezen, terwijl Lady Macbeth krankzinnig wordt. Macbeth schrijdt verder van misdaad tot misdaad, omdat (hoe actueel is zijn drama in dit opzicht!) bloed om steeds meer bloed vraagt, tot hij eindelijk valt, overwonnen door de menschelijke wetten, die hij trotseerde.
* * *
Zooals dikwijls (men denke b.v. aan ‘Hamlet’, maar, in een andere toonaard, ook aan de ‘Midsummernight's Dream’!) is het laatste woord ook in dezen Shakespeare positief, optimistisch; nadat Macduff het hoofd van Macbeth heeft gedemonstreerd, spreekt Malcolm, toekomstig en wettig koning van Schotland zijn toekomstige en wettige onderdanen toe, als de vervulling van ‘measure, time and place’. Maar ook hier, zoomin als in ‘Hamlet’, gelooft men, dat Shakespeare zijn held veroordeelt; integendeel, juist dit positieve masker moest hij aan het einde opzetten om Macbeth in zijn volle tragische grootheid recht te kunnen doen in een wereld, die alleen maar den schurk in hem kon zien. Elders, in een veelbeteekenend scènetje tusschen Lady Macduff en haar zoontje (in deze opvoering helaas geschrapt), laat Shakespeare dit onmondige knaapje zeggen, dat de woordbrekers toch eigenlijk wel gek zijn, dat zij zich door de ‘honest men’ laten ophangen, want er zijn er zooveel, dat zij die ‘honest men’ zouden kunnen doodslaan en ophangen erbij. In deze scène (uit de mond der kinderen hoort men de waarheid!) laat Shakespeare even het masker vallen; men ziet daar, dat hij het relatieve ook van de wettigheid en braafheid erkent; want betrekt men de uitspraak van het kleine Macduffje op Macbeth, dan wil zij zeggen, dat Macbeth groot gelijk had zich van de ‘honest men’ niets aan te trekken!.... Echter: het is Malcolm, de wettige macht, die overwint, en anders had het in presentie van den Stuart Jacobus I, voor wien ‘Macbeth’ waarschijnlijk gespeeld is, ook moeilijk kunnen zijn; maar is het weer niet een typisch staaltje van de glimlachende ironie van den zoo positief gemaskerden Shakespeare, dat hij dezen Malcolm zichzelf (quasi bij wijze van ‘slimmigheid’) laat beschrijven als den eersten
ploert van Schotland onder slechts een schijn van koninklijke waardigheid?....
Tenslotte is het toch nog Macbeth, die Shakespeares geheime liefde heeft: niet, omdat hij een tyran was, maar omdat hij openlijk deed, wat anderen achter moreele voorwendsels smoorden. Zulk een wezen moet echter ten gronde gaan, want de wereld bestaat bij voorwendsels; wat Shakespeare in Macbeth heimelijk ‘bezaht’, moet de wereld wel ‘verneinen’. Dat is de tragedie van Macbeth; dat is meer dan alleen de tragedie van den dictator, die meestal aan Macbeth nauwelijks toekomt, en alleen aan de misdadigheid met hem gemeen heeft, niet het formaat.
* * *
Hoewel ‘Macbeth’ de kortste tragedie van Shakespeare is, heeft de voorstelling gisteravond tot middernacht geduurd; deels, helaas, door het pijnlijke changeeren voor het laatste tafereel, dat de regie misschien door een andere oplossing had kunnen vermijden. Maar overigens: de langen tijd is allerminst verloren tijd geweest! En meer schrappen dan de regisseur Drefresne gedaan heeft, ware ook niet wenschelijk, afgezien wellicht van een paar veldslag-scènes. Het lijkt mij eigenlijk al onjuist, dat de scène met Lady Macduff en haar zoontje (zie boven) geheel is ‘gewipt.’ Zonder bezwaar mist men daarentegen de heksen-scène met de godin Hekate, (die waarschijnlijk later door Thomas Middleton werd ingelascht) en den moord op Macbeths aanvankelijken partner Banquo.
In deze opvoering viel vooral de nadruk op het prachtige tweede bedrijf dat zoowel door het magnifieke burchtdécor (van Albert van Dalsum) als door de bereikte sfeer ongemeen boeide. Ook het derde bedrijf, dat zich in de eetzaal afspeelt, was uitstekend van stemming, terwijl in IV de dialoog tusschen Malcolm en Macduff zeer goed tot zijn recht kwam. Minder geslaagd waren het eerste en het laatste bedrijf, al was de inzet met de waarlijk fantastische heksen wel suggestief; men ontkomt bij Shakespeareaansche slagvelden in het algemeen en zoo ook hier niet aan den indruk van karton en hout, vooral wanneer een strijder en passant een stuk heide omgooit. Maar dit terzijde: wat de eerste acte miste, maakte de tweede meer dan ruimschoots goed.
De opvoering schonk ons twee nieuwe groote rollen: van Albert van Dalsum en Charlotte Köhler. Van Dalsums Macbeth was werkelijk volkomen de man van dit drama; men zag hem groeien uit zijn aanvankelijke aarzeling tot de volledige aanvaarding van het noodlot; de moord op zijn mededinger Banquo brengt het keerpunt. Vooral in de groote burcht-scène van de laatste acte was deze Macbeth voortreffelijk. Daarnaast kan men van Charlotte Köhler als Lady Macbeth evenmin anders dan het allerbeste zeggen. De broeiende atmosfeer van den moord op koning Duncan, waarin zij het actieve, ophitsende element is, werd vooral dank zij haar spel prachtig gerealiseerd; de waanzinscène had niet beter gekund. Ik bewonder ook bijzonder haar samenspel met Van Dalsum in de tafelscène (de geestverschijning van Banquo, door Defresne m.i. zeer terecht niet als een ‘gematerialiseerd’ spook, maar door een leegen stoel voorgesteld). Om deze beide rollen alleen al is deze interpretatie een belangrijk feit in het seizoen.
Van de overige medespelenden, die ik vanwege het late uur niet allen uitvoerig kan behandelen, moeten toch enkelen met name genoemd worden. Ik denk aan Louis van Gasteren als een sterken Banquo (helaas soms slecht verstaanbaar, hetgeen voor enkele andere acteurs eveneens geldt), aan Frits van Dijk als een wat vrouwelijken, maar zeer genuanceerden Malcolm, aan Paul Huf als een goeden Macduff (alleen wat pathetisch in zijn wanhoopsuitbarsting). Een zwakke plek was de al te neutrale Duncan van Ph. la Chapelle. Hier en daar was het tempo van het spel nog te langzaam (vooral in het begin); maar wat bereikt is, verdient in de eerste plaats hartelijke waardeering. Dat men dit sterke en grootsche drama weer op de Nederlandsche planken mag zien, stemt tot oprechte verheuging.
Zoo dacht het tooneellievend Den Haag er blijkbaar ook over, want de schouwburg was tot de nok toe vol. Langdurige toejuichingen riepen de spelers herhaaldelijk terug.
M.t.B.