Het nest
‘Die Glockhenne’ van Edmond Konrad
Het Masker
Het stuk van den Tsjechischen auteur (criticus ook, naar verluidt) Edmond Konrad is hier te lande ten doop gehouden door mevr. Top Naeff; wij hebben de doopceel in ons blad gepubliceerd. Die voorkeur lijkt mij achteraf begrijpelijk, nu ik ‘Het Nest’ gezien heb. Deze schrijver beweegt zich n.l. ongeveer in hetzelfde grensgebied van familieroman en sceptische ironie als mevr. Naeff zelf; hij speelt met zijn slachtoffers, zonder zich op te winden over hun middelmatigheid, hij voelt ook veel voor een gezellig babbeltje met een nuchtere verrassing op den achtergrond, hij weet het publiek glimlachend bezig te houden, vijf bedrijven lang, zonder zelf precies kleur te bekennen. Maar het is een feit, dat de Tsjech door mevr. Naeff in zuiverheid van stijl wordt overtroffen; immers, Konrad schaamt zich niet voor een ouderwetsche requisiet, goed voor de operette, zooals de oude Excellentie Wengraf, die de verlegen aanbidder is van de ‘Kloek’, de pittige mama, groot-, schoon- en overgrootmama van dit stuk; hij schaamt zich evenmin om een vondstje, dat op zichzelf aardig is, vijf tot zeven maal te herhalen als het moet (zoo b.v. het verpleegstersinstinct van de eene dochter, dat uit den treure herkauwd wordt opgediend); hij is, kortom, een auteur met veel minder artistiek geweten dan Top Naeff in haar beste werk aan den dag legt. Men zou deze vijf acten gerust tot drie kunnen inkorten, en dan ware er nog geen ongeluk gebeurd. Ontwikkeling (van gebeurtenissen, van karakters) heeft ‘Het Nest’ al bijzonder weinig, al verloopen er voor de pauze welgeteld acht jaar en twee maanden en na de pauze twee jaar en tien dagen; Edmond Konrad is een man van ‘tafereeltjes’, van de moderne conversatie, met een dosis sentimentaliteit als tegengif tegen de beschuldiging van cynisme achter de hand. Hij kan amusante dingen zeggen en amusante situaties scheppen, maar hij is tenslotte niet bij machte om dit alles los te maken uit den
theetafel-toon, al beginnen zijn personages soms ook ineens over den wereldoorlog of het moderne jonge meisje te declameeren.
In het centrum van het stuk staat ook ditmaal (een beetje andere dan in een naar het onderwerp verwant stuk als ‘Family Affairs’) de moeder, van de oudere, nog trouwe, nog romantische generatie, die door de kinderen met hun scheidingen en herhuwingen als wat antiek wordt beschouwd, hoewel zij toch aller vraagbaak is en in de kleindochter tenslotte weer een zielsverwante vindt. Terwijl de beide dochters producten zijn van het na-oorlogsche vrije leven met de vrije liefde, blijkt het kleinkind, hoewel spoedig in het bezit van een onecht kind, toch weer (in een happy end) tot de inzichten van de grootmoeder terug te keeren, en deze wordt nu ook nog even samengebracht (eindelijk!) met haar trouwen vriend de Excellentie.
‘Het Nest’ is, als bijna alle stukken, die het generatieverschil opblazen tot een essentieel probleem des levens, een stuk van den tweeden rang, maar men moet den auteur de eer geven, dat hij over geest beschikt. Meer zelfbeperking en minder herkauwersinstincten zouden hem echter ten goede zijn gekomen; de dialoog, die vaak speelsch en raak is, zou er dan zonder vertraging of declamatorische opstoppingen van af zijn gekomen, waar hij nu op den duur te veel van het sproedelende spuitwater te verteren geeft. De figuur van Anna Berger, de moeder der heen en weer zwalkende dochters, zou ook gebaat zijn geweest bij een scheutje minder welbespraaktheid. Hoe het ook zij, als geheel bevredigen doet ‘Het Nest’ zeker niet, al zijn er waardeerbare episoden te over in te ontdekken.
* * *
Een stuk met veel rollen, maar met alle dankbare. De moeder heeft Magda Janssens met veel talent gespeeld, zonder dat zij er geheel in slagen mocht de herhalingen te overwinnen. Sommige scènes bracht zij echter met haar bekende temperament alleraardigst over het voetlicht. De twee dochters werden goed getypeerd door Louise Kooiman en Mien van Kerckhoven-Kling; wat de eerste aan bemoedering van zieken verspilt, spaart de ander op voor de afwisseling in de liefde, en men weet niet, wat vermoeiender is op den duur. Ank van der Moer is de kleindochter; de rol is m.i. haar genre niet, maar wat zij er van maakt, is te waarderen. Ko Arnoldi (tevens de regisseur) moet hier ‘opdraaien’ voor den telkens met bloemen opduikenden Excellentie Wengraf; een taak, die men hem niet kan benijden, maar die hij gedragen en met waardigheid volbrengt. Dan zijn er nog Elias van Praag (in een knappe, sobere prestatie), John Gobau en Leo de Hartogh als enkele van de vele echtgenooten, die ons hun opwachting maken, en wij mogen zeker Marie van Westerhoven niet vergeten, die ons door haar Carla, de oude dienstbode, bijna verzoent met den kamp der grenadier om de eeuwige en tijdelijke liefde.
Een zeer goed bezette schouwburg wist de qualiteiten van het stuk best te apprecieeren, zooals uit het hoorbaar medeleven bleek, en nam de herhalingen er op den koop toe bij. Er was telkens hartelijk applaus.
M.t.B.