Het verbod van de Pfeffermühle
Gesneefd in een verpolitiekte atmosfeer
A.M. Hammacher in ‘Elsevier’
In het Dec.-nummer van ‘Elsevier’ publiceert de bekende kunstcriticus A.M. Hammacher een raak protest tegen het verbod van Erika Manns litterair cabaret ‘Die Pfeffermühle’.
‘De Pfeffermüle’, schrijft Hammacher, ‘is inzonderheid door de actrice van formaat Therese Giehse, voor alle dingen een gezelschap van kunstenaars, niet van politieke oproerkraaiers. Men kon er heengaan als a-politiek mensch en er genieten van zeldzaam rake typeeringen, van goede mimiek, ironie, hekelzucht, grappen, maar bovenal van een zuivere, sterkende, algemeen menschelijke gezindheid, van een verlangen naar een betere, geestelijk vrijere, weldadiger wereld.
Wij hadden dit troepje ongetwijfeld te danken aan het Derde Rijk en men kan er Hitler dankbaar voor zijn. Zooals men Abraham Kuyper dankbaar kan zijn voor de vruchtbare aanleidingen, die hij het talent van Albert Hahn heeft genschonken. Bij Erika Mann en haar “Kaltes grauen”, haar “Familiengeist”, zat meer voor dan koude haat en kleine critiek. Het was altijd boven de geniepige, persoonlijke aanvallen uit, het was een indrukwekkend, soms heftig beroep op de betere krachten in den mensch. En de vormen, die dit beroep kreeg waren des kunstenaars. De diepere driften waren niet politieke hetze.
Wij leven echter in een wereld, die ieder beroep op de betere menschelijke krachten verdacht maakt. De overheid niet alleen, maar ook een deel van het publiek, staat al spoedig gereed ieder, die van vrede of menschlievendheid spreekt, als een politiek gevaarlijk individu aan te wijzen. Vroeg in de 15de eeuw verbood Giovan Maria Visconti in Milaan, gelijk Burckhardt vermeldt, zelfs aan de priesters in de kerken het uitspreken van de woorden “dona nobis pacem”. Pax en guerra waren verboden woorden.
In een verpolitiekte atmosfeer is die Pfeffermühle hier gesneefd. Het cabaret put voor een belangrijk deel zijn gegevens uit het leven van den dag, uit de politiek, de literatuur, de sport, enz. Speenhof in zijn goede jaren reageerde
met zijn levensliederen eveneens op de gebeurtenissen van zijn tijd. Goedmoediger dan de huidige cabaretkunstenaars, die in een feller, krachtiger in het persoonlijk leven grijpenden tijd leven. Het Parijsche cabaret zou eenvoudig nooit levensvatbare kansen hebben gehad, indien de Fransche overheid aan dezelfde bekommernissen had geleden als de Nederlandsche thans en alle zout en peper had geweerd. Wij kunnen die bekommernissen een beetje begrijpen, maar consequente doorvoering zou ongetwijfeld moeten leiden tot een verbod aan de Nederlandsche uitgevers om aan het Derde Rijk onwelgevallige emigrantenliteratuur hier te publiceeren en te verkoopen’.
‘Wij zouden’, aldus besluit Hammacher zijn artikel, ‘zoo niet schrijven, als het dappere troepje van Erika Mann niet velen gedurende eenige jaren zeer had geboeid en aan zich verplicht door de voortreffelijke artistieke qualiteiten, door de gaven van critischen geest en warme menschelijkheid. Zij hebben het verdiend, dat er niet gezwegen wordt, als in een vrij land de afweermiddelen der overheid worden gebruikt tegen hen die met hun kunst een beroep deden op betere menschelijke krachten’.
* * *
Het nummer bevat voorts een interessante analyse van een schilderij van Rik Wouters door Luc. en Paul Haesaerts. Ed. Reeser schrijft over Bruckner, Annie Zadoks - Josephus Jitta over de actualiteit der Romeinsche kunst. P. Koomen memoreert den zestigsten verjaardag van Tjipke Visser. In het literaire gedeelte bijdragen o.a. van P.N. van Moerkerken, Stijn Streuvels en Emmy van Lokhorst.