Het probleem.
Komen wij tot het stuk zelf. Over den inhoud hebben wij hier al een en ander meegedeeld. Ik memoreer nog eens, dat het kernprobleem van ‘Children's Hour’ niet is de ‘tegennatuurlijke’ liefde (die immers alleen latent aanwezig is), maar de activeering van de ‘Verwirrung der Gefühle’ door het wonderlijk verbond tusschen een gevaarlijk juffertje en een geborneerde, hoewel lieve grootmoeder. Nu moet men wel een kind zijn in psychologicis om niet te weten, dat de gevoelens tusschen menschen, in welken vorm ook, altijd bepaald worden door de uiterlijke omstandigheden.
Het kan zijn, dat een onbeduidende gebeurtenis aanleiding wordt tot het activeeren van sluimerende sentimenten; men denke b.v. aan den roman van Maurits, ‘Goena-Goena’, waarin een eerzaam notaris door een reeks op zichzelf onnoozele feiten uit een degelijk, geordend bestaan wordt gerukt, waar hij anders zeker nooit buiten zou zijn geraakt. Het is dus struisvogelpolitiek te denken, dat normale gevoelens zoo ongecompliceerd zijn; zij zijn dat niet, maar er zijn meestal geen aanleidingen, die de menschen dwingt zich rekenschap te geven van wat zij nu eigenlijk voelen. Dat is ook voortreffelijk, want men kan met voortdurende zelfanalyse niet leven als maatschappelijk wezen. Maar iets anders wordt het, wanneer men, gegeven eenmaal het storende feit dat verwarring sticht, den struisvogel gaat uithangen. Heeft er tusschen Karen en Martha, de twee onderwijzeressen, een ‘verwarrend’ gevoel bestaan? Er bestond niets, in den formeelen zin des woords; en de schrijfster laat met tact in het midden, of er überhaupt van ‘bestaan van gevoelens’ gesproken kan worden. Alles wat men er van kan zeggen, zoo ongeveer lijkt mij de moraal van het stuk, is, dat uit het feit van het kwaadwillig exploiteeren van jonge meisjes-verzinsels door een berekenend wicht, dat zich wil wreken en haar willetje doorzetten, de bewustwording der gevoelens voortvloeit. Martha komt tot de ontdekking, dat haar gevoelens voor Karen niet ongecompliceerd waren, zooals zij dacht, en zooals zij ook zeker gedacht zou hebben tot haar honderdsten verjaardag, als niet het gevaarlijke wezentje Mary Tilford in het geding was gekomen; dàt drijft haar in den dood, dàt laat de geesten in verwarring achter. Was de grootmoeder een tikje verstandiger en minder de slavin van haar kleindochter geweest, er ware nooit iets gebeurd.
Lilian Hellman behandelt dit thema vooral in de twee eerste bedrijven met zeldzame soberheid en psychologische intuïtie. Voortreffelijk geteekend is in de eerste plaats de ‘storende kracht’, het meisje Mary Tilford, dat van de onnoozelheid harer medeleerlingen gebruik maakt om ze te exploiteeren voor haar doel, maar ook met een echt kinderlijk (d.w.z. naïef geraffineerd) offensief van argumenten den grootmoederlijken burcht van vertrouwen in leeraressen inneemt. Ook deze twee vrouwen zijn scherp en zakelijk neergezet, zonder humbug en sentimentaliteit: aardig als contrast is daartegen de mallotige tante met haar tooneeleerzucht, die door haar gansachtigheid de keten der kleine gebeurtenissen ook helpt sluiten. Goed ook de grootmoeder, de nette, lieve, voor het heil der kinderen terecht beduchte dame, die de gevolgen van haar overijld optreden niet overzien kan; sympathiek de verloofde van Karen, dr Joseph Cardin, een verstandig man, maar ten slotte ook niet bestand tegen de gestichte verwarring.
Uitstekend van bouw blijft ‘Children's Hour’ tot het moment, dat Martha zich, onder den druk van het gebeurde, doodschiet. Dan had het stuk m.i. uit moeten zijn; wat er dan nog volgt (de terugkomst van de grootmoeder om ongelijk te bekennen) verzwakt het effect, al kan het den sterken indruk van het geheel niet bederven. Heeft de schrijfster hier te zeer geofferd aan haar moralistische instincten? Hoe het ook zij, de zwakheid moet even geconstateerd worden.