Eenzaam
Tooneelspel van Jan Fabricius
Een sterke opvoering van het Hofstadtooneel
In het programma wordt de reeds eerbiedwaardige historie van Fabricius' stuk ‘Eenzaam’ gememoreerd; het werd op 19 November 1907 voor de eerste maal gespeeld en maakte den destijds nog onbekenden auteur beroemd. Thans heeft Fabricius het gegeven nieuw bewerkt en sommige feiten van de eerste versie vervangen door andere, meer ‘zeitgemässe’; de idealistische jongeman, die naar het oerwoud ging, is nu een werkeloos ingenieur met vrouw en kind geworden, die om in zijn onderhoud te voorzien een betrekking accepteert als opzichter bij een niet meer geëxploiteerde goudmijn ergens in de binnenlanden van Borneo.
Ik ontleen deze gegevens aan het programma, omdat ik het stuk in zijn eersten vorm niet uit eigen aanschouwing ken; men mag mij zulks niet kwalijk nemen, want in den tijd, dat het werd opgevoerd, hield ik mij nog met kinderlijker spelen bezig. Zooals ‘Eenzaam’ nu vertoond wordt, lijkt het mij in ieder geval het meesterwerk van Jan Fabricius, een tooneelschrijver, van wien ik overigens nooit veel meesterlijks heb mogen aanschouwen. Men zou haast zeggen, dat hij in ‘Eenzaam’ alles op zijn best heeft gegeven, wat hij te geven had, en dat hij in later werk routinier is geworden. Men kan zoo ongeveer berekenen, wat een gemiddeld stuk van Fabricius is, wanneer men luistert naar de conversatie van het eerste bedrijf van ‘Eenzaam’: een exposé, dat opgevuld is met allerlei bijzaken en dat bekort had kunnen worden. Maar in de volgende acten stijgt Fabricius boven zichzelf uit.
Het is, alsof het inderdaad fascineerende onderwerp: een bedrijf, dat stil ligt en dat dus den opzichter, die zijn plicht doet, verplicht tot nietsdoen, hem hier tot een ongewone soberheid heeft geïnspireerd. De dialoog verliest hier het karakter van Indische Kaffeeklatsch; uit het verleden doemt langzamerhand de schim op van Jonkers' voorganger op dezen verafgelegen post: Van Dam, die zich van kant maakte, met wien hij zich heel langzaam, maar heel beslissend gaat identificeeren, die zijn waangezel wordt in de drukkende eenzaamheid, die vrouw en kind, ja, de geheele realiteit gaat vervangen, die hem eindelijk tot plagiaat brengt van dezelfde daad, waarmee alles uit is. Deze laatste beide acten, die in Borneo spelen, zijn uitstekend geschreven; vooral in het tweede bedrijf, derde tafereel, treft de spaarzaamheid met woorden, die de eerste hallucinatorische verschijnselen bij Jonkers des te indrukwekkender maken. En ook de belabberde sentimentaliteit van den lach en den traan is hier verre gebleven, zoodat men b.v. Fabricius' werk stellig boven Bernsteins ‘Messager’ zou willen stellen, dat een dergelijk onderwerp behandelt, dat het gebruikelijke huisvrouwelijke geschiedenisje met de bruine vrouw is vermeden, stemt ook al bijzonder aangenaam.
Het eerste ‘Eenzaam’ was een groote rol van Cor van der Lugt Melsert, heeft Fabricius het stuk veranderd om den wat ouder geworden van der Lugt de gelegenheid te geven deze rol te blijven spelen? In ieder geval is de ingenieur Jonkers, die in de nieuwe bewerking optreedt, een prachtige creatie van dezen acteur. Hij speelt zulk werk met alle nuances, die het vereischt om niet pathetisch te zijn; sober, ingehouden, op de beslissende momenten daardoor zeer overtuigend door het crescendo. Van der Lugt heeft het vermogen zich in dit karakter te verplaatsen; iets wat hem met Napoleon niet afging, aangezien het keizerlijke en parvenu-achtig groote voor hem een historische legende is. Deze Jonkers daarentegen is een man, die zijn verbeelding iets zegt.. hoe zeldzaam juist getroffen is niet zulk een kleine scène als die met den spiegel, waaruit Van Dam loert!
Naast van der Lugt op zijn best had de opvoering nog vele andere uitstekende qualiteiten. In de eerste plaats moet hier Piet Bron genoemd worden als een onovertrefbare Bakker, Jonkers' collega-op-afstand; ook in deze rol een gelukkig samenvallen van personage en begrip. Anton Roemer is als de koffieplanter Johan Crone onvoorwaardelijk te prijzen om zijn distinctie; Mimi Boesnach geeft een eenvoudige en vooral bij het weerzien in de laatste acte treffende vertolking van Jonkers' vrouw. Een subliem getypeerd rolletje gaf Jan van der Linden als Armand Koen (deze acteur bewijst steeds meer, dat hij velerlei mogelijkheden in zich heeft!); G.C. Valken als de bediende was op deze plaats zeer goed. Het decor van Brückman hielp de sfeer van de drukkende eenzaamheid versterken.
De vertooning, die men veel belangstelling toewenscht, is met groote aandacht gevolgd; hartelijk applaus en bloemen vertolkten de ingenomenheid van het publiek. De schrijver verscheen eveneens ten tooneele.
M.t.B.