Elisabeth
Tooneelspel van André Josset
Een prachtige rol van Else Mauhs
Tooneelgroep ‘Het Masker’.
De pogingen om de historische personen uit hun intieme leven te verklaren, zijn niet van de lucht; het genre behoort bij den tijd en wordt in allerlei variaties beoefend. André Josset tracht in zijn tooneelspel over Elisabeth van Engeland volgens de methode van het intieme onderzoek der personalia het wezen van de raadselachtige vrouw te verklaren, die men op de portretten afgebeeld ziet als iets koels, roods en groens in een klok van toenmalige modieusheid gehuld. Hij gaat daarbij met veel meer tact en goeden smaak te werk als zijn collega Paul Raynal; wanneer hij een ‘Elisabeth Unique’ presenteert als de oplossing van het raadsel, dan schijnt ons die oplossing veel aannemelijker, want met veel meer psychologische scherpzinnigheid gemotiveerd. Nochtans ontkomt men ook bij Josset niet aan het gevoel, dat hij borduurt op een wel wat bedacht schema; hij concentreert het geheele leven van Elisabeth op één feit uit haar jeugd, dat het haar voorgoed onmogelijk heeft gemaakt een vrouw te zijn als de andere vrouwen en den door haar beminden Essex gelukkig te maken, zooals zij dat zou willen.... en toch ook niet zou willen. Het stuk als zoodanig is zeer geschikt om de Parisiennes nieuwsgierig te maken; wat is het toch, dat Elisabeth zoo wonderlijk maakt, zoo ‘ambivalent’, zoo voortdurend op de grens van aantrekken en afstooten, van overstelpen en onthouden? ...In het laatste bedrijf onthoudt Josset den toeschouwer de oplossing niet; Elisabeth, na Essex op het schavot te hebben gebracht, vertelt aan haar hofdame Mary Howard, welke ervaring het geweest is, die haar zoo maakte. Het is niet het belang van Engeland (zoo zou het wellicht bij een idealist als Schiller geworden zijn!), maar het is een psychisch trauma, dat Elisabeth vormde, misvormde, en Essex, de volbloedige, ijdele en rumoerige, werd daarvan dus het slachtoffer.
Deze ‘oplossing’ wijkt af van die van Ferdinand Bruckner, maar zij doet, hoewel zij consequent gemotiveerd is, toch wat academisch aan. Schrijvers als Josset laten den ouderwetschen vorm van het historische drama los en slaan over in een ander uiterste: de geheele politieke en militaire geschiedenis van een periode draait bij hen om het zuiver persoonlijke. Natuurlijk is dat in beginsel ook juist; iedere historische grootheid is in kleinheden te ontleden, en wat op het eerste gezicht eem gebeuren van de publieke tribune lijkt, onthult zich bij nader inzien als een product van vele kleine gebeurtenisjes uit binnenkamers. Maar het gevaar van simplificatie dreigt daarbij, en Josset is er niet geheel aan ontkomen. Er spreken bij hem nauwelijks andere factoren mee dan die van de amoureuze verhouding tusschen Elisabeth en Essex, waaromheen dan de manoeuvres van Robert Cecil, Lord Burgley en Francis Bacon worden gegroepeerd. Men kan echter zeggen, dat hij binnen dit wat academisch beperkte kader aan de historische stof gewaagd is. De Elisabeth, die wij hier ontmoeten, is geen decoratiefiguur, maar heeft een levenden vorm; zij is beurtelings de gevende en nemende, zij kwelt Essex, omdat zij zichzelf moet kwellen, zij is een vrouw van uitersten, die Josset echter aanvaardbaar maakt door zijn ‘oplossing’ van haar persoonlijk leven. Ook Essex is hier een zeer aannemelijk mensch, en in het algemeen in overeenstemming met wat de historische traditie over hem doet vermoeden. Een schitterend, maar praatziek en wispelturig man, wiens ondernemingen zich in dit stuk ook grootendeels laten doorgronden als compensatie voor de onthouding, die zijn koningin hem (om voor hem volkomen duistere redenen) oplegt.
Het geheel is wat lang; de vijf bedrijvend hadden m.i. wel tot vier gereduceerd kunnen worden, bij eenigen goeden tooneelwil, maar men moet erkennen, dat de spanning stijgt, naarmate de bedrijven vorderen; de vierde en vijfde acte zijn ook de allerbeste van het drama, en al komt het symbolische klokkenspel van Whitehall ons er ook aan het slot van de laatste acte aan herinneren, dat wij hier met veel tooneelvaardige rangschikking van momenten hebben te doen, wij zijn toch op dit oogenblik geboeid door het verloop van Elisabeths leven volgens het intimiteitsevangelie van Josset.
* * *
Het stuk heeft een prachtige rol: Elisabeth van Engeland. Dat die bij Else Mauhs in goede handen was, kon men verwachten; nochtans heeft zij de verwachtingen vooral in de laatste bedrijven nog overtroffen. Het is juist hier, dat het schijbaar officieel-koninklijke afvalt van dit wonderlijke wezen met zijn geheim; men ziet een vervallen vrouw in haar slaapvertrek, men ziet tenslotte een vervallen koningin, die met het verleden afrekent door haar omgeving met haar grillen te belasten, om met haar getrouwe ‘kleine luyden’ en een denkbeeldig spel kaart met Essex in een zachter vorm, een verzuimde moederlijkheid en vrouwelijkheid de episode te besluiten. Hier was Else Mauhs voortreffelijk en doorleefde de toeschouwer de tragiek van dit misvormd bestaan misschien het sterkst.
De rol van Essex geeft zeker een even goede kans; maar men zou er een acteur onder moeten zetten, die precies dit mengsel van vitaliteit en declamatorische oppervlakkigheid zou kunnen treffen. Bij John Gobau, gedisciplineerd nog in de school van Royaards, was het nu met den declamatorischen kant best in orde, maar het andere ontbrak. De figuur kreeg daardoor een teveel aan kwasterigheid en poeha, dat door Josset stellig niet zoo bedoeld is. Ik wil niet beweren, dat Gobau het stuk verknoeit, maar er is uit deze rol stellig veel meer te halen, (misschien zou Hans Albers hier een beter effect maken dan als Peer Gynt?). Tot de zeer verdienstelijke creaties behooren verder Ko Arnoldi als Robert Cecil en Cruys Voorbergh als een logisch-koele Francis Bacon (ook in de nuance het absolute tegendeel van Gobaus Essex). Louis Gimberg als Burgley was ditmaal niet zoo in zijn element; Georgette Reyewsky speelde met bescheiden tact Mary Howard.
Als geheel dus een interessante voorstelling, zuiver van regie (Ko Arnoldi) en ook wat decor en costuum betreft bijzonder verzorgd.
Een volle schouwburg heeft Else Mauhs herhaalde ovaties gebracht.
M.t.B.