Dorell's Drie Dames Cabaret
Het eenjarig bestaan
Het is nooit te vroeg om feest te vieren, zou men van het Drie Dames-Cabaret kunnen zeggen, dat gisteren in Pulchri zijn eenjarige existentie met een galavoorstelling heeft herdacht. Maar dit is niet onaardig bedoeld, integendeel: ik wil wel excuus maken, dat ik gedurende dat ééne jaar van ongetwijfeld ingespannen werken nog nooit onder het publiek ben geweest; het ongelijk was ditmaal geheel aan mijn kant. Immers Alice Dorell is een zeer talentvolle ‘kleinkunstenares’, die behalve over een goed geschoolde voordrachtstechniek, een pittige stem en een veelzijdige expressiviteit, ook beschikt over een vaardige pen. Haar teksten zijn doorgaans geestig en steken bepaald gunstig af bij wat Hollandsche tekstdichters als Bob Demedts van ‘Blauwland’ op dit gebied hebben gepresteerd. Het eerste nummer van het programma: ‘Gaat u mee vanavond’ was een gelegenheidsnummer voor het eenjarig feest en ergo tamelijk zouteloos; maar uitstekend is b.v. ‘De Helderziende’ (ook zeer verdienstelijk getypeerd is deze tooverkol van een kaartlegster) en ‘Die Mode spricht’! Alice Dorell mag er zich op beroemen zoo nu en dan ‘Die Pfeffermühle’ te evenaren; haar genre is ongeveer hetzelfde, maar wat zij doet mag naast het werk van Erika Mann stellig gezien worden. Van dilettantisme is hier geen sprake, dat blijkt al heel duidelijk uit de suggestieve voordracht van een simpel oud Fransch liedje. Alice Dorell weet het publiek dan ook steeds te boeien, en werkelijk niet met ordinaire middelen. De vlotheid, waarmee zij de Nederlandsche taal in dat beroemde eene jaar heeft leeren spreken (het accent is geenszins zonder charme), verdient alle respect, en zelfs de oratio pro domo gisteravond gehouden (die op het kantje van de zelfreclame was) ging er in, dank zij de energie, waarmee zij over het voetlicht werd gebracht.
Naast Alice Dorell valt Anny Prins een weinig af, hoewel zij heel aardig en vooral met groote toewijding haar liedjes en teksten voordraagt. Want vooreerst beschikt zij nog niet over de routine van Dorell (vooral haar toegevoegde explicatie is dikwijls erg huiselijk-onbeholpen), en ten tweede had zij een paar teksten, die niet van haar kunstzuster stamden en haar minder lagen (b.v. ‘twee Europeanen’ van een in het programma als Marti Vredenius aangediend persoon, een liedje van de Willy Derby-qualiteit met een sentimenteelen draai, en ‘Soldatenlied’ van Ben van Eijsselsteijn, dat niet geheel binnen haar bereik ligt met zijn pathetisch accent). Toch is Anny Prins lang niet zonder begaafdheid, maar zij heeft het hier minder gemakkelijk dan bij ‘Blauwland’, waar zij ‘de ster van het veld’ kon zijn. Haar Indische liedjes slaan geweldig in bij het publiek, maar dat ligt ook wel aan de koloniale sympathieën van Den Haag.
De derde dame, Rosa van Hessen, is onvoorwaardelijk te loven wegens haar bescheiden en soepele begeleiding; ook als componiste past zij zich zeer goed bij het genre van Alice Dorell aan.
Het eenjarig feest had een goed gevulde zaal getrokken, die zich niet onbetuigd liet met applaus; en aan bloemenhulde mankeerde het evenmin. Men mag dus voor de drie dames het beste verwachten; als zij overigens bij het tweejarig jubileum het amazonen principe zouden blijken te hebben verlaten, zou men hun dat niet euvel duiden. Een enkele man misstaat niet, al was het maar bij wijze van achtergrond en relief; hij verbreekt de harmonie, maar het cabaret moet het toch juist hebben van de tegenstellingen....
M.t.B.